Tłumaczenia dla hasła „univ“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

uni [yni] PRZYM.

uni

uni

unie <unie|s> [yni] RZ. r.ż.

unie

Union r.ż.

de Economische en Monetaire Unie

die Wirtschafts- und Währungsunion

de Europese Unie

die Europäische Union

personele unie

Personalunion r.ż.

unief <unief|s> [ynif] RZ. r.ż. belg. pot.

unief

Uni r.ż. pot.

uniek [ynik] PRZYM.

1. uniek (enig):

uniek

einmalig

2. uniek (heerlijk, kostelijk):

uniek

einmalig

uniek

einzigartig

hiv [haive, hɪf]

hiv

HIV r.n.

uil <uil|en> [œyl] RZ. r.m.

1. uil:

uil (nachtvogel)

Eule r.ż.

uil (klein, met dikke kop)

Kauz r.m.

uilen naar Athene dragen

Eulen nach Athen tragen

elk meent zijn uil een valk te zijn przysł.

was dem einen seine Eule, ist dem anderen seine Nachtigall

elk meent zijn uil een valk te zijn przysł.

über Geschmack lässt sich nicht streiten

2. uil pot. (sukkel):

uil

Dummkopf r.m. pej.

uil

Schafskopf r.m. pej.

uil

Trottel r.m. pej.

uit¹ [œyt] PRZYSŁ.

1. uit:

uit (als achterzetsel, een richting, naar buiten: van spreker weg)

aus (… hinaus)

uit (als achterzetsel, een richting, naar buiten: naar spreker toe)

aus (… heraus)

mijn huis uit!

raus aus meinem Haus!

hij liep de kamer uit

er ging aus dem Zimmer (hinaus)

van huis uit

von Haus aus

van zijn standpunt uit

von seinem Standpunkt aus

2. uit:

moet je ook die kant uit? (als achterzetsel, een bestemming)

musst du auch in diese Richtung?

voor zich uit zitten kijken

vor sich hinstarren

zwroty:

ik ben er uit! (weet hoe het moet)

ich habs!

er uit stappen przen.

Schluss machen pot.

ju·ni [jyni] RZ. r.m. geen l.mn.

juni

Juni r.m.

Zobacz też januari

ja·nu·a·ri [jɑnywari] RZ. r.m. geen l.mn.

januari

Januar r.m.

(op) de 8e januari [o. (op) 8 januari]

am 8. Januar

begin/einde/half januari

Anfang/Ende/Mitte Januar

in januari

im Januar

per 1 januari

ab 1. Januar

per 1 januari

vom 1. Januar an

sinds januari

seit Januar

acht januari

der achte Januar

Amsterdam, 8 januari 2006

Amsterdam, den 8. Januar 2006

vandaag is het twee januari

heute ist der zweite Januar

uni·cum <unicum|s, unica> [ynikʏm] RZ. r.n.

unicum

Unikum r.n.