Tłumaczenia dla hasła „ouderlinge“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ou·der·ling <ouderling|en> [ɑudərlɪŋ] RZ. r.m. rel.

ouderling

Presbyter r.m.

ouderling

Kirchenälteste(r) r.m.

het college van ouderlingen

das Presbyterium

het college van ouderlingen

der Kirchenvorstand

on·der·ling [ɔndərlɪŋ] PRZYM.

onderling

gegenseitig

onderling

untereinander

een onderlinge afhankelijkheid

eine gegenseitige [o. wechselseitige] Abhängigkeit

iets onderling oplossen/regelen

etw untereinander lösen/regeln

onderling verwisselbaar

untereinander austauschbar

ou·der·lijk [ɑudərlək] PRZYM.

ouderlijk

elterlich

ouderlijk

Eltern-

het ouderlijk huis

das Elternhaus

het ouderlijk huis

das Vaterhaus

de ouderlijke macht jur.

die elterliche Sorge

de ouderlijke macht jur.

die elterliche Gewalt

leer·lin·ge <leerlinge|s, leerlinge|n> [lerlɪŋə] RZ. r.ż.

leerlinge forma żeńska od leerling

Zobacz też leerling

leer·ling <leerling|en> [lerlɪŋ] RZ. r.m.

1. leerling (scholier(e)):

leerling

Schüler r.m.

een voorbeeldige leerling

ein Musterschüler

2. leerling (volgeling):

leerling

Schüler r.m.

de leerlingen van Jezus rel.

die Jünger Jesu

3. leerling (aspirant):

leerling

Lehrling r.m.

leerling

Auszubildende(r) r.m.

zui·der·ling <zuiderling|en> [zœydərlɪŋ] RZ. r.m.

1. zuiderling (bewoner van Zuid-Europa):

zuiderling

Südländer r.m.

2. zuiderling (bewoner van Zuid-Nederland):

zuiderling

Einwohner r.m. von Südholland

zon·der·ling¹ <zonderling|en> [zɔndərlɪŋ] RZ. r.m.

zonderling

Sonderling r.m.

zonderling (niet pejoratief)

Original r.n. pot.

bor·der·li·ner <borderliner|s> [bɔːrdərlɑjnər] RZ. r.m.

borderliner

Borderliner r.m. pot.

ou·der·loos [ɑudərlos] PRZYM.

ouderloos

elternlos

vol·ge·lin·ge <volgelinge|n> [vɔlɣəlɪŋə] RZ. r.ż.

volgelinge forma żeńska od volgeling

Zobacz też volgeling

vol·ge·ling <volgeling|en> [vɔlɣəlɪŋ] RZ. r.m.

volgeling

Jünger r.m.

volgeling (allgemeen)

Anhänger r.m.

volgeling (in wetenschap en kunst)

Schüler r.m.

de volgelingen van Bhagwan

die Anhänger Bhagwans

de volgelingen van Christus

die Jünger Christi

en·ger·ling <engerling|en> [ɛŋərlɪŋ] RZ. r.m.

engerling

Engerling r.m.

leer·ling <leerling|en> [lerlɪŋ] RZ. r.m.

1. leerling (scholier(e)):

leerling

Schüler r.m.

een voorbeeldige leerling

ein Musterschüler

2. leerling (volgeling):

leerling

Schüler r.m.

de leerlingen van Jezus rel.

die Jünger Jesu

3. leerling (aspirant):

leerling

Lehrling r.m.

leerling

Auszubildende(r) r.m.

ster·ling [stʏːrlɪŋ]

het pond sterling

das Pfund Sterling

teer·ling [terlɪŋ] RZ. r.m. geen l.mn. (dobbelsteen)

teerling

Würfel r.m.

de teerling is geworpen

die Würfel sind gefallen