niderlandzko » niemiecki

per·fo·re·ren2 <perforeerde, h. geperforeerd> [pɛrforerə(n)] CZ. cz. nieprzech. (doorbreken)

ver·kom·me·ren <verkommerde, i. verkommerd> [vərkɔmərə(n)] CZ. cz. nieprzech.

per·mit·te·ren1 <permitteerde zich, h. zich gepermitteerd> [pɛrmiterə(n)] CZ. wk ww

permitteren zich permitteren (zich veroorloven):

per·si·fle·ren <persifleerde, h. gepersifleerd> [pɛrsiflerə(n)] CZ. cz. przech.

per·sis·te·ren <persisteerde, h. gepersisteerd> [pɛrsisterə(n)] CZ. cz. nieprzech.

tie·re·lie·ren <tierelierde, h. getierelierd> [tirəlirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

poei·e·ren CZ. cz. przech.

poeieren → poederen

Zobacz też poederen

poe·de·ren <poederde, h. gepoederd> [pudərə(n)] CZ. cz. przech.

1. poederen (met poeder bestrooien):

2. poederen (met sneeuw inwrijven):

ver·sie·ren <versierde, h. versierd> [vərsirə(n)] CZ. cz. przech.

1. versieren (opschikken, verfraaien):

3. versieren (voor elkaar krijgen):

hinkriegen pot.

4. versieren pot. (verleiden):

per·so·ni·fië·ren <personifieerde, h. gepersonifieerd> [pɛrsonif(i)jerə(n)] CZ. cz. przech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski