Tłumaczenia dla hasła „raues“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

blues [bluːs] RZ. r.ż. geen l.mn.

blues

Blues r.m.

rauw [rɑu] PRZYM.

1. rauw (spijzen):

rauw

roh

rauwe melk

Rohmilch r.ż.

2. rauw (personen, daden, uitingen: ruw):

rauw

rau

de rauwe waarheid

die bittere Wahrheit

3. rauw (lichaamsdelen):

rauw

roh

rauw

wund

4. rauw (de keel):

rauw

rau

hij praatte rauw

er sprach mit rauer Stimme

ik lust hem rauw

der soll nur kommen pot.

ras¹ <ras|sen> [rɑs] RZ. r.n.

1. ras (groep met dezelfde erfelijke eigenschappen):

ras

Rasse r.ż.

ras

Menschenrasse r.ż.

iem van gemengd ras

ein Mischling

kenmerken van het ras

Rassenmerkmale l.mn.

2. ras (bevolkingsgroep):

ras

Volk r.n.

een ras van zeevaarders

ein Volk von Seefahrern

3. ras (categorie van levende wezens):

ras

Rasse r.ż.

ras

Art r.ż.

race <race|s> [res] RZ. r.m.

race

Rennen r.n.

ra·cen <racete, h./i. geracet> [resə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. racen:

racen (aan een race deelnemen: fiets, auto, motor)

(ein) Rennen fahren

racen (lopen)

an einem Wettlauf teilnehmen

racen (te paard)

an einem Wettreiten teilnehmen

2. racen (zich haasten):

racen

rennen

we hoeven niet zo te racen

wir brauchen nicht so zu rennen

Ira·kees¹ <Ira|kezen> [irakes] RZ. r.m.

Irakees

Iraker r.m.

le·ra·res <lerares|sen> [lerarɛs] RZ. r.ż.

lerares

Lehrerin r.ż.

rauw·kost [rɑukɔst] RZ. r.m. geen l.mn.

rauwkost

Rohkost r.ż.