Tłumaczenia dla hasła „wild“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

wild¹ [wɪlt] RZ. r.n. geen l.mn.

wild

Wild r.n.

wild (wildbraad)

Wildbret r.n.

op groot wild jagen

Großwild jagen

het oversteken van het wild

der Wildwechsel

planten in het wild

wilde Pflanzen l.mn.

in het wild voorkomen

wild [o. frei] vorkommen

wild² <wilde, wilder, wildst> [wɪlt] PRZYM.

wild

wild

wild enthousiast zijn

hellauf begeistert sein

in het wilde weg

drauflos

in het wilde weg schieten

wild drauflosschießen pot.

wild op iets zijn

wild [o. versessen] auf etw B. sein

zich wild schrikken

zu Tode erschrecken

het wilde zwijn/de wilde kat

das Wildschwein/die Wildkatze

het gaat daar wild toe

es geht da wüst zu pej.

Przykładowe zdania ze słowem wild

overstekend wild!

Wildwechsel!

in het wild levend

wild lebend

op groot wild jagen

Großwild jagen

wild op iets zijn

wild [o. versessen] auf etw B. sein

planten in het wild

wilde Pflanzen l.mn.

in het wild voorkomen

wild [o. frei] vorkommen

de oversteekplaats van wild

der Wildwechsel

wild enthousiast zijn

hellauf begeistert sein

zich wild schrikken

zu Tode erschrecken

het groot wild

das Großwild

het oversteken van het wild

der Wildwechsel

het gaat daar wild toe

es geht da wüst zu pej.

hij heeft veel wild gestroopt

er hat viel gewildert