Tłumaczenia dla hasła „bezingt“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

be·ˈdingt [bəˈdɪŋt] PRZYM.

1. bedingt (abhängig, verursacht):

bedingt

afhankelijk

bedingt

gebonden

bedingt

veroorzaakt

2. bedingt (mit Vorbehalt):

bedingt

voorwaardelijk

3. bedingt (eingeschränkt):

bedingt

beperkt

be·ˈzwin·gen CZ. cz. przech. niereg.

bezwingen

bedwingen

einen Berg bezwingen

een berg beklimmen [o. bedwingen]

ge·ˈbongt PRZYM. pot.

ist gebongt

komt voor elkaar [o. de bakker]

ist gebongt

afgesproken

be·ˈfugt [bəˈfuːkt] PRZYM.

befugt

bevoegd

befugt

gerechtigd

be·ˈlegt [bəˈleːkt] PRZYM.

1. belegt (bewiesen):

belegt

bewezen

belegt

aangetoond

dieses Wort ist auch für die Schweiz belegt

dit woord komt ook in Zwitserland voor [o. wordt ook in Zwitserland aangetroffen]

2. belegt (Brötchen etc.):

belegt

belegd

3. belegt (besetzt):

belegt

bezet

das ganze Hotel war/alle Betten waren belegt

het hele hotel was/alle bedden waren bezet

4. belegt (Zunge):

belegt

beslagen

5. belegt (Stimme):

belegt

dof

belegt

hees

be·ˈsagt¹ [bəˈzaːkt] PRZYM.

besagt

(reeds) genoemd

besagt

deze

be·ˈtagt [bəˈtaːkt] PRZYM.

betagt

bejaard

betagt

bedaagd

betagt

op jaren

be·ˈwegt [bəˈveːkt] PRZYM.

bewegt

bewogen

eine bewegte Debatte

een levendig [o. roerig] debat

eine bewegte Vergangenheit

een bewogen verleden

be·ˈsorgt [bəˈzɔrkt] PRZYM.

besorgt

bezorgd

besorgt

ongerust