Tłumaczenia dla hasła „karamelisieren“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

par·al·le·li·ˈsie·ren [paraleliˈziːrən] CZ. cz. przech.

parallelisieren

parallel maken

parallelisieren

doen overeenkomen

ka·na·li·ˈsie·ren [kanaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. kanalisieren (schiffbar machen):

kanalisieren

kanaliseren

2. kanalisieren (mit einer Kanalisation versehen):

kanalisieren

rioleren

3. kanalisieren podn. przen. (in Bahnen lenken):

kanalisieren

kanaliseren

mo·ra·li·ˈsie·ren [moraliˈziːrən] CZ. cz. nieprzech. podn.

moralisieren

moraliseren

for·ma·li·ˈsie·ren [fɔrmaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

formalisieren

formaliseren

nor·ma·li·ˈsie·ren¹ [nɔrmaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

normalisieren

normaliseren

evan·ge·li·ˈsie·ren [evaŋgeliˈziːrən] CZ. cz. przech. REL.

evangelisieren

evangeliseren

ega·li·ˈsie·ren [egaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. egalisieren TECHNOL.:

egalisieren

egaliseren

egalisieren

gelijkmaken

2. egalisieren SPORT:

egalisieren

evenaren

egalisieren

gelijkmaken

einen Rekord egalisieren

een record evenaren

ri·va·li·ˈsie·ren [-valiˈziːrən] CZ. cz. nieprzech. podn.

rivalisieren

rivaliseren

rivalisieren

wedijveren

ide·a·li·ˈsie·ren [idealiˈziːren] CZ. cz. przech.

idealisieren

idealiseren

etw idealisiert darstellen

iets geïdealiseerd uitbeelden [o. beschrijven]

le·ga·li·ˈsie·ren [-liˈziːrən] CZ. cz. przech.

legalisieren

legaliseren

legalisieren

waarmerken

lo·ka·li·ˈsie·ren [lokaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

lokalisieren

lokaliseren

lokalisieren

opsporen

re·a·li·ˈsie·ren [realiˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. realisieren podn.:

realisieren

realiseren

realisieren

verwezenlijken

2. realisieren podn.:

realisieren

inzien

realisieren

zich realiseren

er konnte es kaum realisieren

hij kon het nauwelijks begrijpen

3. realisieren GOSP.:

realisieren

realiseren

realisieren

te gelde maken

vo·ka·li·ˈsie·ren [vokaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

vokalisieren

vocaliseren

ak·tu·a·li·ˈsie·ren [aktu̯aliˈziːrən] CZ. cz. przech. podn.

aktualisieren

actualiseren

aktualisieren

actueel [o. eigentijds] maken

sta·bi·li·ˈsie·ren [ʃtabiliˈziːrən] CZ. cz. przech.

stabilisieren

stabiliseren

stabilisieren

stabiel maken

ver·ba·li·ˈsie·ren [vɛrbaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. verbalisieren:

verbalisieren

verbaliseren

verbalisieren

onder woorden brengen

2. verbalisieren:

verbalisieren

verbaliseren

verbalisieren

tot een werkwoord maken