Tłumaczenia dla hasła „ongedwongenheid“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈUn·be·fan·gen·heit <Unbefangenheit> RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Unbefangenheit (ungehemmte Art):

Unbefangenheit

onbevangenheid

2. Unbefangenheit (Unvoreingenommenheit):

Unbefangenheit

onbevooroordeeldheid

ˈAn·ge·le·gen·heit RZ. r.ż.

Angelegenheit

aangelegenheid

Angelegenheit

zaak

Angelegenheit

geval r.n.

das Ministerium für Auswärtige Angelegenheiten

het ministerie van Buitenlandse Zaken

in einer dienstlichen/privaten Angelegenheit zu jdm kommen

voor een dienstaangelegenheid/privéaangelegenheid bij iem komen

kümmere dich um deine eigenen Angelegenheiten!

bemoei je met je eigen zaken!

sich in fremde/jds Angelegenheiten mischen

zich in andermans/iems zaken mengen

das ist meine Angelegenheit!

dat is mijn zaak!

Be·ˈfan·gen·heit <Befangenheit> RZ. r.ż. kein l.mn.

1. Befangenheit (Gehemmtheit):

Befangenheit

verlegenheid

Befangenheit

geremdheid

2. Befangenheit PR. (Voreingenommenheit):

Befangenheit

vooringenomenheid

Ver·ˈgan·gen·heit <Vergangenheit, Vergangenheiten> RZ. r.ż. meist l.poj.

1. Vergangenheit (Vergangenes):

Vergangenheit

verleden r.n.

eine Frau mit Vergangenheit

een vrouw met een verleden

2. Vergangenheit JĘZ.:

Vergangenheit

verleden tijd

Ge·ˈbor·gen·heit <Geborgenheit> RZ. r.ż. kein l.mn.

Geborgenheit

geborgenheid

Ver·ˈlo·gen·heit <Verlogenheit, Verlogenheiten> RZ. r.ż.

1. Verlogenheit (Heuchelei):

Verlogenheit

oneerlijkheid

Verlogenheit

leugen

2. Verlogenheit (lügnerisches Wesen) kein l.mn.:

Verlogenheit

leugenachtigheid

Un·ter·ˈle·gen·heit <Unterlegenheit, Unterlegenheiten> [ʊntɐˈleːgn̩h͜ait] RZ. r.ż. meist l.poj.

Unterlegenheit

inferioriteit

Unterlegenheit

minder(waardig)heid