niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „eigen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku (Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ei·gen <eigen, eigener, meest eigen> [ɛiɣə(n)] PRZYM.

2. eigen (uitgaand van iem zelf):

eigen
eigen
op eigen gezag
auf eigene Verantwortung
naar eigen goeddunken
nach eigenem Ermessen
op (zijn) eigen houtje
auf eigene Faust
uit eigen wil
aus eigenem Entschluss

3. eigen (kenmerkend):

eigen
eigen
dat is hem eigen
das ist ihm eigen

4. eigen (vertrouwd):

eigen
vertraut
eigen
vertraulich
zich iets eigen maken
sich C. etw aneignen

5. eigen (de streek, het land van herkomst):

eigen
eigen
eigen
einheimisch
de eigen taal
die eigene Sprache

Przykładowe zdania ze słowem eigen

eigen kapitaal
Eigenkapital
eigen weg
Privatweg r.m.
eigen teelt
eigene(r) Anbau r.m.
eigen lof
Selbstlob r.n.
goal in eigen doel
Eigentor r.n.
op eigen kracht steunen przen.
sich auf seine eigenen Kräfte verlassen
uit eigen zak betalen
aus eigener Tasche bezahlen
zijn eigen advocaat zijn
Anwalt in eigener Sache sein
zijn eigen ruiten ingooien przen.
ein Eigentor schießen
op eigen benen staan
auf eigenen Füßen stehen
op (zijn) eigen houtje
auf eigene Faust
dat is hem eigen
das ist ihm eigen
zijn eigen potje koken
sein Essen selbst kochen
naar eigen goedvinden handelen
nach eigenem Gutdünken [o. Ermessen] handeln
zijn (eigen) nest bevuilen przen.
das eigene Nest beschmutzen
zijn eigen glazen ingooien przen.
sich C. o B. ins eigene Fleisch schneiden
zich iets eigen maken
sich C. etw aneignen
voor eigen parochie preken przen.
vor eigenem Publikum sprechen
eigen schuld dikke bult!
≈ selber schuld!

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne