Tłumaczenia dla hasła „ratsschreiberin“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈaus·schrei·ben CZ. cz. przech.

1. ausschreiben (ungekürzt schreiben):

ausschreiben

voluit schrijven

2. ausschreiben (aufschreiben):

ausschreiben

(uit)schrijven

ausschreiben

opmaken

ein Rezept ausschreiben

een recept schrijven

3. ausschreiben (bekannt machen):

ausschreiben

uitschrijven

ausschreiben

schriftelijk bekendmaken [o. aankondigen]

eine Stelle ausschreiben

sollicitanten oproepen voor een betrekking [o. een vacature]

einen Wettbewerb ausschreiben

een wedstrijd uitschrijven

ˈFern·schrei·ber RZ. r.m.

Fernschreiber

telex(apparaat) r.n.

ˈFlug·schrei·ber RZ. r.m.

Flugschreiber

zwarte doos

ˈschrei·ben¹ <schrieb, geschrieben> [ˈʃr͜aibn̩] CZ. cz. przech.

schreiben

schrijven

etw an die Tafel schreiben

iets op het bord schrijven

es steht ihm auf der Stirn geschrieben

het staat hem op zijn voorhoofd geschreven

Schreibmaschine schreiben

tikken

Schreibmaschine schreiben

typen

wir schreiben uns schon seit Jahren

wij corresponderen al jarenlang (met elkaar)

sage und schreibe

zegge en schrijve

den Wievielten schreiben wir heute?

de hoeveelste is het vandaag?

ˈFa·ser·schrei·ber RZ. r.m.

Faserschreiber

viltstift

ˈPreis·aus·schrei·ben <Preisausschreibens, Preisausschreiben> RZ. r.n.

Preisausschreiben

prijsvraag

ˈFahr·ten·schrei·ber RZ. r.m.

Fahrtenschreiber

tachograaf

ˈSchrei·ber <Schreibers, Schreiber> [ˈʃr͜aibɐ] RZ. r.m.

1. Schreiber (Verfasser):

Schreiber

schrijver

Schreiber

steller

2. Schreiber veraltet (Sekretär):

Schreiber

klerk

Schreiber

secretaris

3. Schreiber a. pej. (Schriftsteller):

Schreiber

schrijver

Schreiber

auteur

4. Schreiber (Teil eines Apparats):

Schreiber

schrijver

ˈrat·schla·gen CZ. cz. nieprzech. veraltend

ratschlagen

beraadslagen

ratschlagen

overleggen

Schrei·be·ˈrei <Schreiberei, Schreibereien> [-bəˈr͜ai ] RZ. r.ż. pej. pot.

Schreiberei

schrijverij

Schreiberei

geschrijf r.n.

ˈSchrei·ber·ling <Schreiberlings, Schreiberlinge> [-bɐlɪŋ] RZ. r.m. pej.

Schreiberling

scribent

Schreiberling

veelschrijver

Schreiberling

prulschrijver

ˈSchrei·ben <Schreibens, Schreiben> [ˈʃr͜aibn̩] RZ. r.n. podn. (Brief)

Schreiben

schrijven r.n.

Schreiben

brief

auf Ihr Schreiben

naar aanleiding van uw schrijven

Ihr Schreiben vom 1.1.

uw schrijven d.d. 1-1

ˈKu·gel·schrei·ber RZ. r.m.

Kugelschreiber

balpen

Kugelschreiber

ballpoint