Tłumaczenia dla hasła „sprechmoment“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈDreh·mo·ment RZ. r.n.

Drehmoment FIZ., TECHNOL.

draaimoment r.n.

ˈspre·chen¹ <spricht, sprach, gesprochen> [ˈʃprɛçn̩] CZ. cz. przech.

1. sprechen (reden):

sprechen

spreken

sprechen

praten

etw auf Tonband [o. Band] sprechen

iets op de band inspreken

das Ja sprechen

het ja(woord) spreken

die gleiche Sprache sprechen

op dezelfde golflengte zitten

2. sprechen (erklären):

sprechen

uitspreken

sprechen

verklaren

ein Gebet sprechen

een gebed uitspreken

jdn heiligsprechen

iem heilig verklaren

Recht sprechen

rechtspreken

den Segen sprechen

de zegen uitspreken [o. geven]

den Segen sprechen

bidden

den Segen sprechen

danken

das Urteil sprechen (über jdn)

het vonnis uitspreken [o. wijzen] (over iem)

3. sprechen (vortragen):

sprechen

declameren

sprechen

reciteren

sprechen

voordragen

das spricht Bände

dat spreekt boekdelen

ˈspre·chend [ˈʃprɛçn̩t] PRZYM.

sprechend

sprekend

sprechend

overtuigend

sprechend

onweerlegbaar

sprechend

expressief

Ver·ˈdachts·mo·ment RZ. r.n. meist l.mn.

Verdachtsmoment PR. → Verdachtsgrund

Zobacz też Verdachtsgrund

Ver·ˈdachts·grund RZ. r.m. PR.

Verdachtsgrund

reden tot verdenking

Verdachtsgrund

aanwijzing

ˈSpre·cher(in) <Sprechers, Sprecher> [ˈʃprɛçɐ] RZ. r.m.(r.ż.)

1. Sprecher (Beauftragter):

Sprecher(in)

spreker(spreekster) r.m. (r.ż.)

2. Sprecher (Wortführer):

Sprecher(in)

woordvoerder(woordvoerster) r.m. (r.ż.)

Sprecher(in)

zegsman(zegsvrouw) r.m. (r.ż.)

3. Sprecher:

Sprecher(in) RADIO, TV

omroeper(omroepster) r.m. (r.ż.)

4. Sprecher TEATR:

Sprecher(in)

recitator(recitatrice) r.m. (r.ż.)

ˈSprech·funk RZ. r.m.

1. Sprechfunk:

Sprechfunk

mobilofoon

2. Sprechfunk:

Sprechfunk

draadloze telefonie

ˈSprech·büh·ne RZ. r.ż. TEATR

Sprechbühne

toneel r.n.

ˈSprech·zim·mer RZ. r.n.

Sprechzimmer

spreekkamer