Tłumaczenia dla hasła „studentenkringen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Stu·ˈden·ten·ver·bin·dung RZ. r.ż.

Studentenverbindung

studentencorps r.n.

ˈun·ter·brin·gen CZ. cz. przech. niereg.

1. unterbringen pot. (Unterkunft verschaffen):

unterbringen

onderbrengen

unterbringen

huisvesten

unterbringen

plaatsen

jdn in einem Hotel unterbringen

iem in een hotel onderbrengen

2. unterbringen (abstellen):

unterbringen

bergen

unterbringen

kwijt kunnen

unterbringen

kwijtraken

unterbringen

zetten

3. unterbringen pot. przen. (eine Anstellung verschaffen):

unterbringen

plaatsen

unterbringen

aan een baan(tje) helpen

einen Artikel bei einer Zeitung unterbringen

een artikel bij een krant plaatsen [o. geplaatst krijgen]

Stu·ˈden·ten·wohn·heim RZ. r.n.

Studentenwohnheim → Studentenheim

Zobacz też Studentenheim

Stu·ˈden·ten·heim RZ. r.n.

Studentenheim

studenten(te)huis

Studentenheim

studentenflat

Stu·ˈden·ten·bu·de RZ. r.ż. pot.

Studentenbude

studentenkamer

Studentenbude

kast

Stu·ˈden·ten·heim RZ. r.n.

Studentenheim

studenten(te)huis

Studentenheim

studentenflat

Stu·ˈden·ten·fut·ter RZ. r.n.

Studentenfutter

studentenhaver

ent·ˈsprin·gen CZ. cz. nieprzech.

1. entspringen (Fluss):

entspringen

ontspringen

entspringen

zijn oorsprong hebben

2. entspringen (hervorgehen):

entspringen

voortkomen [o. voortspruiten] uit

entspringen

zijn verklaring vinden in

3. entspringen (entwischen):

entspringen

ontsnappen (uit)

entspringen

ontspringen

4. entspringen podn. (entstehen):

entspringen

voortkomen uit

entspringen

ontspringen

entspringen

geboren worden

entspringen

ontstaan

Stu·ˈden·ten·werk RZ. r.n.

Studentenwerk

Stichting Studentenwelzijn

Studentenwerk

Dienst Studentenvoorzieningen

Stu·ˈden·ten·aus·weis RZ. r.m.

Studentenausweis

collegekaart

Stu·ˈden·ten·schaft <Studentenschaft, Studentenschaften> RZ. r.ż.

Studentenschaft

de studenten

Studentenschaft

studentengemeenschap

stu·ˈden·tisch [ʃtuˈdɛntɪʃ] PRZYM.

1. studentisch:

studentisch

studenten-

studentisch

van (de) studenten

studentische Hilfskraft

student-assistent

2. studentisch:

studentisch

studentikoos

ˈStu·di·en·an·fän·ger RZ. r.m.

Studienanfänger

eerstejaars (student)

stu·ˈdie·ren¹ [ʃtuˈdiːrən] CZ. cz. przech.

1. studieren:

studieren

studeren

2. studieren:

studieren

bestuderen

3. studieren:

studieren

instuderen