Tłumaczenia i wymowa abgeschwächt w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

we·gen·wacht <wegenwacht|en> [weɣə(n)wɑxt] RZ. r.m.

wegenwacht

Pannendienstmitarbeiter r.m.

We·gen·wacht [weɣə(n)wɑxt] RZ. r.ż. geen l.mn.

Wegenwacht

Straßenwacht r.ż.

Wegenwacht

Pannendienst r.m.

Wegenwacht

Pannenhilfe r.ż.

Wegenwacht

≈ Straßenwacht r.ż. des ADAC

ge·slacht <geslacht|en> [ɣəslɑxt] RZ. r.n.

1. geslacht:

geslacht (stamhuis, familie)

Geschlecht r.n.

geslacht (stamhuis)

Haus r.n.

een adellijk geslacht

ein adliges Geschlecht

2. geslacht (sekse):

geslacht

Geschlecht r.n.

een kind van het mannelijk geslacht

ein Kind männlichen Geschlechts

het zwakke geslacht

das zarte [o. schwache] Geschlecht

3. geslacht:

geslacht

Art r.ż.

geslacht

Gattung r.ż.

geslacht (ras)

Geschlecht r.n.

het menselijk geslacht

das Menschengeschlecht

4. geslacht (generatie):

geslacht

Geschlecht r.n.

geslacht

Generation r.ż.

geslacht rel.

Glied r.n.

van geslacht op geslacht

von Geschlecht zu Geschlecht

5. geslacht biol. (soort):

geslacht

Gattung r.ż.

het geslacht van de muizen

die Familie der Mäuse

van hetzelfde geslacht

gleichgeschlechtlich

6. geslacht (geslachtsorgaan):

geslacht

Geschlecht r.n.

7. geslacht taalk.:

geslacht

Geschlecht r.n.

geslacht

grammatische(s) Geschlecht r.n.

geslacht

Genus r.n. spec.

het mannelijk/ vrouwelijk/ onzijdig geslacht

das männliche/weibliche/sächliche Geschlecht

na·ge·slacht <nageslacht|en> [naɣəslɑxt] RZ. r.n.

1. nageslacht (nakomelingen):

nageslacht

Nachkommenschaft r.ż.

2. nageslacht (mensengeslacht):

nageslacht

Nachwelt r.ż.

lift·schacht RZ. r.ż.

liftschacht → liftkoker

Zobacz też liftkoker

lift·ko·ker <liftkoker|s> [lɪftkokər] RZ. r.m.

liftkoker

Aufzugschacht r.m.

mijn·schacht <mijnschacht|en> [mɛinsxɑxt] RZ. r.ż.

mijnschacht

Schacht r.m.

nacht·wacht <nachtwacht|en> [nɑxtwɑxt] RZ. r.m.

nachtwacht

Nachtwache r.ż.

kust·wacht [kʏstwɑxt] RZ. r.ż. geen l.mn.

kustwacht

Küstenwache r.ż.

kustwacht (bij stormvloed)

Strandwache r.ż.

kustwacht gesch.

Strandwacht r.ż.

brand·wacht¹ <brandwacht|en> [brɑntwɑxt] RZ. r.m. (brandweerman van de laagste rang)

brandwacht

Feuerwehrmann r.m.

Rijks·wacht RZ. r.ż. geen l.mn. belg.

Rijkswacht

Rijkswacht r.ż.

Rijkswacht

Gendarmerie r.ż. austr. CH

bur·ger·wacht² <burgerwacht|en> [bʏrɣərwɑxt] RZ. r.ż. (wacht)

burgerwacht

Bürgerwehr r.ż.

burgerwacht

Bürgergarde r.ż.

bui·ten·wacht [bœytə(n)wɑxt] RZ. r.ż. geen l.mn.

buitenwacht

Außenstehende(n) l.mn.

buitenwacht

Außenwelt r.ż.

buitenwacht

Umwelt r.ż.

hij heeft het van de buitenwacht

er hat es von Außenstehenden

iets voor de buitenwacht verborgen houden

etw vor der Außenwelt versteckt halten