niderlandzko » niemiecki

paar·tijd [partɛit] RZ. r.m. geen l.mn.

be·wa·ring [bəwarɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

3. bewaring:

Wahrung r.ż.
Behütung r.ż.

leer·tijd <leertijd|en> [lertɛɪt] RZ. r.m.

le·ver·tijd <levertijd|en> [levərtɛit] RZ. r.m.

met·ter·tijd [mɛtərtɛit] PRZYSŁ.

maai·tijd <maaitijd|en> [majtɛit] RZ. r.m.

maal·tijd <maaltijd|en> [maltɛit] RZ. r.m.

paas·tijd [pastɛɪt] RZ. r.m. geen l.mn.

be·waar·hei·den <bewaarheidde, h. bewaarheid> [bəwarhɛidə(n)] CZ. cz. przech.

toen·ter·tijd [tuntərtɛit] PRZYSŁ.

be·waar·kos·ten [bəwarkɔstə(n)] RZ. l.mn.

be·wa·king [bəwakɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. bewaking (beveiliging, surveillance):

Bewachung r.ż.

2. bewaking (het in het oog houden):

Überwachung r.ż.
Beobachtung r.ż.

voor·tijd <voortijd|en> [vortɛit] RZ. r.m.

be·wa·pe·ning [bəwapənɪŋ] RZ. r.ż. geen l.mn.

in·der·tijd [ɪndərtɛit] PRZYSŁ.

win·ter·tijd <wintertijd|en> [wɪntərtɛit] RZ. r.m.

1. wintertijd (periode):

Winter(s)zeit r.ż.

2. wintertijd (tijdrekening):

Winterzeit r.ż.

zend·tijd <zendtijd|en> [zɛntɛit] RZ. r.m.

melk·tijd <melktijd|en> [mɛlktɛit] RZ. r.m.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski