niderlandzko » niemiecki

mid·den1 <midden|s> [mɪdə(n)] RZ. r.n.

1. midden (plaats, punt):

midden
Mitte r.ż.
midden
midden
Zentrum r.n.
iets in het midden laten przen.
iets in het midden brengen przen.
zij woont in het midden van de stad

2. midden (tijdstip):

midden
Mitte r.ż.
in het midden van mei
in het midden van de winter/op het midden van de dag

3. midden (verzameling):

midden
Mitte r.ż.
te midden van
inmitten +D.

4. midden (denk-, handelwijze):

midden
Mitte r.ż.

5. midden (omgeving):

midden
Mitte r.ż.
midden
Kreis r.m.
dat houdt het midden tussenen
das liegt in der Mitte vonund+C.
iem uit ons midden

mid·den2 [mɪdə(n)] PRZYSŁ.

midden
midden in het land
midden op de dag/in de week

Mid·den-Ame·ri·ka [mɪdə(n)amerika] RZ. r.n. geen l.mn.

Mid·den-Oos·ten [mɪdə(n)ostə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski