Tłumaczenia dla hasła „toelopend“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

toe·lo·pen <liep toe, i. toegelopen> [tulopə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. toelopen:

toelopen (ergens heen lopen)

zugehen

toelopen (snel)

zulaufen

de moeder liep op het kind toe

die Mutter ging auf das Kind zu

2. toelopen (samenkomen):

toelopen

herbeilaufen

toelopen

anlaufen

de voorbijgangers kwamen snel toelopen

die Passanten kamen schnell angelaufen

3. toelopen (uitlopen):

toelopen

zulaufen

toelopen

zugehen

spits toelopen

spitz zulaufen

op·lo·pend [ɔplopənt] PRZYM.

oplopend

ansteigend

oplopende kosten

(an)steigende [o. zunehmende] Kosten l.mn.

door·lo·pend² [dorlopənt] PRZYSŁ.

doorlopend

dauernd

doorlopend

fortwährend

doorlopend

ständig

hoog·lo·pend [hoxlopənt] PRZYM.

hooglopend

heftig

af·lo·pend [ɑflopənt] PRZYM.

de scheepsbouw is een aflopende zaak

der Schiffbau ist am Aussterben

uit·een·lo·pend [œytenlopənt] PRZYM.

uiteenlopend

auseinandergehend

uiteenlopend (richtingen)

auseinanderlaufend

uiteenlopend (verschillend)

unterschiedlich

uiteenlopende berichten

widersprüchliche Nachrichten l.mn.

een uiteenlopend gezelschap

eine bunt zusammengewürfelte Gesellschaft

storm uit uiteenlopende richtingen

Sturm aus unterschiedlichen Richtungen

toe·la·ten <liet toe, h. toegelaten> [tulatə(n)] CZ. cz. przech.

1. toelaten (tolereren):

toelaten

zulassen

toelaten

erlauben

toelaten

gestatten form.

als het weer het toelaat

wenn es das Wetter zulässt

2. toelaten (binnenlaten):

toelaten

zulassen

iem in huis toelaten

jdn ins Haus lassen

3. toelaten (accepteren):

toelaten

zulassen

iem tot een examen toelaten

jdn zu einem Examen zulassen

mee·lo·pen <liep mee, i. meegelopen> [melopə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. meelopen (vergezellen):

meelopen

mitgehen

meelopen

begleiten

ze loopt al lang mee in dit bedrijf przen.

sie ist schon lange in diesem Betrieb beschäftigt

2. meelopen (meedoen):

meelopen

mitmachen

het loopt hem (niet) mee

er hat (kein) Glück