W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niemiecko » niderlandzki

Tłumaczenia dla hasła „zwartepieten“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ˈdar·bie·ten: czasownik przechodni
ˈan·bie·ten: czasownik zwrotny
ge·ˈbie·ten: czasownik nieprzechodni
ver·ˈbie·ten: czasownik przechodni
ver·ˈnie·ten: czasownik przechodni
ˈauf·bie·ten: czasownik przechodni
ver·ˈmie·ten: czasownik przechodni
über·ˈbie·ten: czasownik przechodni
un·ter·ˈbie·ten: czasownik przechodni
ˈun·ter·ver·mie·ten: czasownik przechodni
ˈab·tre·ten: czasownik nieprzechodni
ˈan·tre·ten: czasownik nieprzechodni

Widzisz podobne wyniki: darbieten , antreten , abtreten , untervermieten , unterbieten , überbieten , vermieten , aufbieten , vernieten , verbieten , gebieten i anbieten

ˈdar·bie·ten¹ [ˈdaːɐ̯-] CZ. cz. przech. niereg.

1. darbieten podn. (aufführen):

ten gehore brengen

2. darbieten podn. (anbieten, präsentieren):

ˈan·bie·ten² CZ. cz. zwr. niereg. (naheliegen)

voor de hand liggen

in aanmerking komen

der Saal bot sich für das Fest an

de zaal was zeer geschikt voor het feest

eine Gelegenheit bietet sich an

een gelegenheid biedt zich aan [o. doet zich voor]

ge·ˈbie·ten¹ [gəˈbiːtn̩] CZ. cz. nieprzech.

1. gebieten podn. (herrschen):

het bevel voeren

über ein Land gebieten

over een land heersen [o. gebieden]

2. gebieten podn. (verfügen):

über die Mittel gebieten

over de middelen beschikken

ver·ˈbie·ten¹ [fɛɐ̯ˈbiːtn̩] CZ. cz. przech. niereg.

jdm das Haus verbieten

iem de toegang tot het huis ontzeggen

ver·ˈnie·ten CZ. cz. przech.

ˈauf·bie·ten CZ. cz. przech. niereg.

1. aufbieten (anwenden):

2. aufbieten (einschalten):

die Polizei aufbieten

de politie inschakelen [o. inzetten]

3. aufbieten (bei einer Auktion):

ver·ˈmie·ten CZ. cz. przech.

Zimmer zu vermieten

über·ˈbie·ten CZ. cz. przech. niereg.

1. überbieten (durch höheres Gebot übertreffen):

überbieten

hoger [o. meer] bieden (dan)

überbieten

überbieten

sich überbieten

tegen elkaar opbieden

2. überbieten SPORT:

überbieten

einen Rekord (um einen Meter) überbieten

een record (met één meter) verbeteren

das war einfach nicht zu überbieten a. przen.

daar was [o. viel] gewoon niet aan te tippen

un·ter·ˈbie·ten [ʊntɐˈbiːtn̩] CZ. cz. przech. niereg. (billiger sein)

unterbieten

blijven beneden [o. onder]

unterbieten

met zijn prijzen blijven onder

einen Rekord um eine Sekunde unterbieten SPORT

één seconde onder een record blijven

einen Rekord um eine Sekunde unterbieten SPORT

een record met één seconde verbeteren

das war kaum noch zu unterbieten przen.

slechter kon (het) haast niet

ˈun·ter·ver·mie·ten CZ. cz. przech.

untervermieten

ˈab·tre·ten¹ CZ. cz. nieprzech.

1. abtreten:

abtreten (sich langsam entfernen)

abtreten (sich langsam entfernen)

zich verwijderen

abtreten (abgehen, weggehen)

abtreten (abgehen, weggehen)

die Soldaten traten ab WOJSK.

de soldaten rukten in

von der Bühne abtreten TEATR a. przen. (überlassen)

van het toneel verdwijnen

2. abtreten przen. (zurücktreten):

(zijn ambt) neerleggen

ˈan·tre·ten¹ CZ. cz. nieprzech.

1. antreten (erscheinen):

zum Appell antreten WOJSK. (sich aufstellen)

aantreden voor het appel

zur Arbeit antreten

op het werk verschijnen

2. antreten SPORT (zum Wettkampf erscheinen):

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski