niderlandzko » niemiecki

er·bar·me·lijk <erbarmelijke, erbarmelijker, erbarmelijkst> [ɛrbɑrmələk] PRZYM.

2. erbarmelijk (medelijden opwekkend):

3. erbarmelijk (zeer hinderlijk):

weer·bar·stig <weerbarstige, weerbarstiger, weerbarstigst> [werbɑrstəx] PRZYM.

em·bar·ke·ren1 <embarkeerde, i. geëmbarkeerd> [ɛmbɑrkerə(n)] CZ. cz. nieprzech. (aan boord gaan)

er·bar·ming RZ. r.ż.

erbarming → erbarmen¹

Zobacz też erbarmen , erbarmen

er·bar·men2 <erbarmde zich, h. zich erbarmd> [ɛrbɑrmə(n)] CZ. wk ww

erbarmen zich erbarmen:

har·ke·rig <harkerige, harkeriger, harkerigst> [hɑrkərəx] PRZYM.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski