Tłumaczenia dla hasła „Eigentümers“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ei·gen·tijds <eigentijdse, meer eigentijds, meest eigentijds> [ɛiɣə(n)tɛits] PRZYM.

eigentijds

zeitgenössisch

eigentijds

modern

ei·ge·na·res <eigenares|sen> [ɛiɣənarɛs] RZ. r.ż.

eigenares forma żeńska od eigenaar

Zobacz też eigenaar

ei·ge·naar <eigenaar|s> [ɛiɣənar] RZ. r.m.

eigenaar

Eigentümer r.m.

eigenaar

Besitzer r.m.

eigenaar

Inhaber r.m.

blote eigenaar jur.

rechtliche(r) Eigentümer r.m.

deze auto is drie keer van eigenaar veranderd

dieses Auto hat dreimal den Besitzer gewechselt

de eigenaar van het voertuig

der Halter des Fahrzeugs

de eigenaar van de zaak

der Geschäftsinhaber

ei·ge·naar <eigenaar|s> [ɛiɣənar] RZ. r.m.

eigenaar

Eigentümer r.m.

eigenaar

Besitzer r.m.

eigenaar

Inhaber r.m.

blote eigenaar jur.

rechtliche(r) Eigentümer r.m.

deze auto is drie keer van eigenaar veranderd

dieses Auto hat dreimal den Besitzer gewechselt

de eigenaar van het voertuig

der Halter des Fahrzeugs

de eigenaar van de zaak

der Geschäftsinhaber

ei·gen·dom¹ <eigendom|men> [ɛiɣəndɔm] RZ. r.n. (bezit)

eigendom

Eigentum r.n.

eigendom

Besitz r.m.

eigendom

Besitztum r.n.

dat park is particulier eigendom

der Park ist Privateigentum

publiek eigendom worden

öffentliches Eigentum werden

publiek eigendom worden

verstaatlicht werden

ei·gen·dunk [ɛiɣə(n)dʏŋk] RZ. r.m. geen l.mn.

eigendunk

Dünkel r.m.

eigendunk

Überheblichkeit r.ż.

ei·gen·wijs <eigenwijze, eigenwijzer, eigenwijst> [ɛiɣə(n)wɛis] PRZYM.

1. eigenwijs:

eigenwijs (waanwijs: kind)

naseweis

eigenwijs (waanwijs: kind)

vorlaut

eigenwijs (waanwijs: volwassene)

eigensinnig

een eigenwijs nest

ein Naseweis

2. eigenwijs (grappig):

eigenwijs

kurios

eigenwijs

eigenwillig

eigenwijs

originell

ei·gen·ge·reid <eigengereide, eigengereider, eigengereidst> [ɛiɣə(n)ɣərɛit] PRZYM.

eigengereid

eigensinnig

eigengereid

eigenwillig