Tłumaczenia dla hasła „Rekorde“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

re·cord¹ [rəkɔːr]

record [[o. rekɔrt]] record|s RZ. r.n.:

record

Rekord r.m.

een record breken/evenaren/vestigen

einen Rekord brechen/einstellen/aufstellen

hor·de <horde|n, horde|s> [hɔrdə] RZ. r.ż.

1. horde (troep):

horde

Horde r.ż.

horde

Meute r.ż. selten l.mn.

de hele horde komt hierheen

die ganze Meute kommt hierher

horden mensen

Horden von Menschen

horden mensen

Menschenmassen l.mn.

2. horde SPORT:

horde

Hürde r.ż.

dag·or·de [dɑxɔrdə] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. dagorde (volgorde van afhandeling):

dagorde

Tagesablauf r.m.

dagorde przen.

Tagesordnung r.ż.

2. dagorde (agenda):

dagorde

Tagesordnung r.ż.

iets op de dagorde plaatsen

etw auf die Tagesordnung setzen

op de dagorde staan

auf der Tagesordnung stehen

wan·or·de [wɑnɔrdə] RZ. r.ż. geen l.mn.

wanorde

Unordnung r.ż.

wanorde

Durcheinander r.n.

ko·kar·de <kokarde|s> [kokɑrdə] RZ. r.ż.

kokarde

Kokarde r.ż.

der·de¹ <derde|n> [dɛrdə] RZ. r.ż. (buitenstaander)

derde

Dritte(r) r.ż. (r.m.)

tegenover derden

Dritten gegenüber

re·de <rede|s> [redə] RZ. r.ż.

1. rede (denkvermogen; begrips- en onderscheidingsvermogen):

rede

Vernunft r.ż.

met rede

vernünftig

naar rede luisteren

zur Vernunft kommen

naar rede luisteren

Vernunft annehmen

theoretische [o. zuivere ] rede

reine Vernunft r.ż.

iem tot rede brengen

jdn zur Räson [o. Vernunft] bringen

2. rede (het uiten van woorden; redevoering):

rede

Rede r.ż.

directe rede

direkte Rede r.ż.

een rede houden [o. uitspreken ]

eine Rede halten

iem in de rede vallen

jdm ins Wort fallen

3. rede (redelijkheid):

rede

Vernunft r.ż.

rede

Vernünftigkeit r.ż.

4. rede (ankerplaats):

rede

Reede r.ż.

be·ko·ren <bekoorde, h. bekoord> [bəkorə(n)] CZ. cz. przech.

1. bekoren (aantrekken):

bekoren

bezaubern

bekoren

reizen

2. bekoren (verleiden):

bekoren

verführen

bekoren

in Versuchung bringen

te·kort <tekort|en> [təkɔrt] RZ. r.n.

1. tekort (deficit):

tekort

Fehlbetrag r.m.

tekort

Defizit r.n.

tekort econ.

Manko r.n.

een tekort dekken

ein Defizit decken

een tekort op de begroting

ein Haushaltsdefizit

2. tekort (hoeveelheid die aan een voorraad ontbreekt):

tekort

Mangel r.m.

tekort

Defizit r.n.

een tekort aan kennis

ein Mangel an Kenntnissen