Tłumaczenia dla hasła „Teufels“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

teu·gel <teugel|s> [tøɣəl] RZ. r.m.

teugel

Zügel r.m.

een paard de teugel aandoen

einem Pferd die Zügel anlegen

de teugels aanhalen przen.

die Zügel straffer anziehen

de teugel kort houden przen.

die Zügel kurz halten

iem de teugels uit handen nemen przen.

jdm das Heft aus der Hand nehmen

de teugel(s) vieren ook przen.

die Zügel schleifen lassen

teu·ten <teutte, h. geteut> [tøtə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. teuten (treuzelen):

teuten

trödeln pot.

teuten

bummeln pot.

2. teuten (kletsen, zeuren):

teuten

schwatzen pot.

steels <steelse, steelser, steelst> [stels] PRZYM.

steels

heimlich

steels (blik, kijken)

verstohlen

ik keek steels achterom

ich schaute mich verstohlen um

deels [dels] PRZYSŁ.

deels

teils

deels

teilweise

deels om die reden, deels om een andere

teils aus diesem, teils aus einem anderen Grund

du·vels

duvels skrót od duivels

Zobacz też duivels

dui·vels [dœyvəls] PRZYM.

1. duivels (als (van) een duivel):

duivels

teuflisch

duivels

satanisch form.

het duivels kabaal

der Höllenlärm

een duivels voornemen

ein teuflischer Plan

2. duivels (woedend):

duivels

wütend

duivels

fuchsteufelswild pot.

een duivelse kerel

ein Wüterich

een duivelse kerel (bewonderend)

ein Teufelskerl

he·mels [heməls] PRZYM.

hemels

himmlisch

re·bels <rebelse, rebelser, meest rebels> [rəbɛls] PRZYM.

1. rebels (opstandig):

rebels

rebellisch

rebels

aufrührerisch

2. rebels:

rebels (kwaad)

wütend

rebels (verontwaardigd)

empört

teelt <teelt|en> [telt] RZ. r.ż.

teelt

Zucht r.ż.

teelt (m.b.t. gewassen ook)

Anbau r.m.

teelt (m.b.t. gewassen ook)

Kultur r.ż.

de teelt van druiven

der Anbau von Trauben

eigen teelt

eigene(r) Anbau r.m.

de gemengde teelt

die Mischkultur

de teelt van oesters

die Austernzucht

te·gel <tegel|s> [teɣəl] RZ. r.m.

1. tegel:

tegel (op de vloer: klein en dun)

Fliese r.ż.

tegel (op de vloer: dikker)

Platte r.ż.

2. tegel:

tegel (op de muur)

Fliese r.ż.

tegel (geglazuurd)

Kachel r.ż.

een Delftse tegel

eine Delfter Kachel

tegels leggen

Fliesen legen

tegels leggen

kacheln

een met tegels beklede badkamer

ein gekacheltes Badezimmer

3. tegel (stuk vloerbedekking):

tegel

Fliese r.ż.

te·pel <tepel|s> [tepəl] RZ. r.m.

1. tepel (mensen):

tepel

Brustwarze r.ż.

2. tepel (zoogdieren):

tepel

Zitze r.ż.

tec·kel <teckel|s> [tɛkəl] RZ. r.m.

teckel

Dackel r.m.

teckel

Teckel r.m. spec.

kortharige teckel

Kurzhaardackel r.m.