Tłumaczenia dla hasła „accordeert“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

ac·cor·de·on <accordeon|s> [ɑkɔrdejɔn] RZ. r.n. of r.m.

accordeon

Akkordeon r.n.

re·cor·der <recorder|s> [rikɔːrdər] RZ. r.m.

1. recorder (toestel voor beeld-, geluidsopname):

recorder

Rekorder r.m.

2. recorder (registrerende meter):

recorder

Zähler r.m.

cam·cor·der <camcorder|s> [kɛmkɔːrdər] RZ. r.m.

camcorder

Camcorder r.m.

ac·co·la·de <accolade|s> [ɑkoladə] RZ. r.ż.

accolade

Akkolade r.ż.

accolade

geschweifte Klammer r.ż.

ac·coun·tant <accountant|s> [ɑkɑuntənt] RZ. r.m.

accountant

Rechnungsprüfer r.m.

accountant (voor balanscontrole)

Wirtschaftsprüfer r.m.

accountant (voor balanscontrole)

Bilanzprüfer r.m.

accountant (ambtenaar)

staatlich angestellte(r) Wirtschaftsprüfer r.m.

ac·count <account|s> [əkɑunt] RZ. r.n.

account

Werbung r.ż.

voor·deel <voor|delen> [vordel] RZ. r.n.

1. voordeel:

voordeel (winst, baat)

Vorteil r.m.

voordeel (baat)

Nutzen r.m.

zijn voordeel met iets doen

aus etw C. einen Vorteil [o. Nutzen] ziehen

fiscale voordelen

steuerliche Vergünstigungen l.mn.

voordeel hebben bij

Vorteil haben von +C.

de tijd werkt in ons voordeel

die Zeit arbeitet für uns

in iems voordeel uitvallen

zu jds Vorteil ausfallen

hij is in zijn voordeel veranderd przen.

er hat sich zu seinem Vorteil verändert

de wedstrijd in zijn voordeel beslissen

das Spiel für sich entscheiden

ten voordele van

zugunsten +D.

iem het voordeel van de twijfel gunnen

im Zweifelsfall zu jds Gunsten entscheiden

2. voordeel (gunstige eigenschap, omstandigheid):

voordeel

Vorteil r.m.

een voordeel behalen

einen Vorteil erzielen

3. voordeel (tennis):

voordeel

Vorteil r.m.

ac·cent <accent|en> [ɑksɛnt] RZ. r.n.

accent

Akzent r.m.

het accent van het beleid przen.

der Schwerpunkt der Politik

sterk het accent op iets leggen przen.

einen starken Akzent auf etw B. legen

Frans met een Spaans accent

Französisch mit spanischem Akzent

het accent verleggen przen.

den Schwerpunkt verlagern

een woord met wisselend accent

ein Wort mit schwankender Betonung

ac·cu·raat <accurate, accurater, accuraatst> [ɑkyrat] PRZYM.

accuraat

akkurat