Tłumaczenia dla hasła „amtsdienerin“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

aan·die·nen² <diende aan, h. aangediend> [andinə(n)] CZ. cz. przech. (aankondigen)

aandienen

(an)melden

aandienen

ankündigen

tij·ge·rin RZ. r.ż.

tijgerin forma żeńska od tijger

Zobacz też tijger

tij·ger <tijger|s> [tɛiɣər] RZ. r.m.

tijger

Tiger r.m.

een papieren tijger przen.

ein Papiertiger pot.

re·de·ne·ring <redenering|en> [redənerɪŋ] RZ. r.ż.

1. redenering (argumentatie):

redenering

Argumentation r.ż.

door (logische) redenering

durch (eine logische) Argumentation

2. redenering (relaas):

redenering

Darlegung r.ż.

hij houdt ellenlange redeneringen

er hält stundenlange Reden

be·die·nen¹ <bediende, h. bediend> [bədinə(n)] CZ. cz. przech.

1. bedienen (dienen, helpen):

bedienen

bedienen

iem op zijn wenken bedienen

≈ jdm jeden Wunsch von den Augen ablesen

2. bedienen (horeca):

bedienen

bedienen

de klanten bedienen

die Kundschaft bedienen

3. bedienen (zorg dragen voor, doen functioneren):

bedienen

bedienen

een schakelbord bedienen

eine Schalttafel bedienen

4. bedienen (rooms-katholiek):

bedienen

die Sterbesakramente spenden +C.

bedienen

die Krankensalbung geben +C.

5. bedienen (van dienst zijn):

bedienen

betreuen

een gemeente als predikant bedienen

eine Gemeinde als Pfarrer betreuen

in·die·nen <diende in, h. ingediend> [ɪndinə(n)] CZ. cz. przech.

indienen

einreichen

indienen (wetsontwerp)

vorlegen

een belastingaangifte indienen

eine Steuererklärung abgeben

een klacht/zijn ontslag indienen

eine Klage/seine Entlassung einreichen

een aanklacht indienen tegen iem

eine Klage gegen jdn erheben

op·die·nen <diende op, h. opgediend> [ɔbdinə(n)] CZ. cz. przech.

opdienen

servieren

opdienen

auftischen

opdienen

auftragen form.

mis·die·naar <misdienaar|s> [mɪzdinar] RZ. r.m.

misdienaar

Messdiener r.m.

misdienaar

Ministrant r.m.