Tłumaczenia i wymowa anderwärtig w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

an·der·soor·tig [ɑndərsortəx] PRZYM.

andersoortig

andersartig

an·der·sta·lig PRZYM.

anderstalig

anderssprachig

on·barm·har·tig <onbarmhartige, onbarmhartiger, onbarmhartigst> [ɔmbɑrmhɑrtəx] PRZYM.

1. onbarmhartig:

onbarmhartig (zonder mededogen)

unbarmherzig

onbarmhartig (sterker)

erbarmungslos

onbarmhartige kritiek

erbarmungslose [o. schonungslose] Kritik

2. onbarmhartig (duchtig):

onbarmhartig

tüchtig

een onbarmhartig pak slaag

eine tüchtige Tracht Prügel

an·der·half [ɑndərhɑlf] LICZ.

anderhalf

anderthalb

anderhalf

ein(und)einhalb

anderhalf uur

anderthalb Stunden

an·der·maal [ɑndərmal] PRZYSŁ.

andermaal

zum anderen [o. zweiten] Mal

eenmaal, andermaal, verkocht

zum Ersten, Zweiten, Dritten

een en andermaal

wiederholt

een en andermaal

abermals

an·der·mans [ɑndərmɑns] ZAIM. nieokr. zaim.

andermans

and(e)rer Leute D.

in andermans brieven snuffelen

in anderer Leute Briefen schnüffeln

zich met andermans zaken bemoeien

sich in fremde Angelegenheiten mischen

eng·har·tig [ɛŋhɑrtəx] PRZYM.

enghartig

engherzig

enghartig

kleinlich

goed·har·tig [ɣuthɑrtəx] PRZYM.

1. goedhartig (een goed hart hebbend):

goedhartig

gutherzig

goedhartig zijn (van mensen zelf)

gutmütig sein

goedhartig zijn (jegens anderen vooral)

gutherzig sein

2. goedhartig (vriendelijk, goedig):

goedhartig

gutmütig

open·har·tig <openhartige, openhartiger, openhartigst> [opənhɑrtəx] PRZYM.

openhartig

offenherzig

openhartig

offen

week·har·tig <weekhartige, weekhartiger, weekhartigst> [wekhɑrtəx] PRZYM.

weekhartig

weich(herzig)

le·der·wa·ren [ledərwarə(n)] RZ. l.mn.

lederwaren

Lederwaren l.mn.