Tłumaczenia dla hasła „anredepronomen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

neer·ko·men <kwam neer, i. neergekomen> [nerkomə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. neerkomen:

neerkomen (hard neerkomen)

aufschlagen

neerkomen (landen)

niedergehen

met het hoofd op de straat neerkomen

mit dem Kopf auf der Straße aufschlagen

2. neerkomen (treffen):

neerkomen

treffen

alles komt op mij neer przen.

immer bin ich für alles verantwortlich

de zweepslagen kwamen hard op hem neer

die Peitschenhiebe trafen ihn hart

3. neerkomen (de bedoeling hebben):

neerkomen

hinauslaufen auf +B.

dat komt op hetzelfde neer

das läuft auf dasselbe hinaus

dat komt op het volgende neer

das läuft darauf hinaus, dass …

in·ge·no·men [ɪŋɣənomə(n)] PRZYM.

1. ingenomen + met:

ingenomen

eingenommen von +C.

met zichzelf ingenomen zijn

von sich eingenommen sein

2. ingenomen + tegen:

ingenomen

eingenommen gegen +B.

aan·ge·no·men¹ [aŋɣənomə(n)] PRZYM.

het aangenomen kind

Adoptivkind r.n.

het aangenomen werk

die Akkordarbeit

aangenomen!

einverstanden!