Tłumaczenia dla hasła „armoedegrens“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ar·moe·de·val <armoedeval|len> [ɑrmudəvɑl] RZ. r.m.

armoedeval

Armutsfalle r.ż.

ar·moe·dig <armoedige, armoediger, armoedigst> [ɑrmudəx] PRZYM.

1. armoedig (haveloos):

armoedig

ärmlich

een armoedig gezin

eine Not leidende Familie

armoedige kleding

ärmliche Kleidung r.ż.

2. armoedig (schraal):

armoedig

mager

een armoedig baantje

ein mieser Job

een armoedige bodem

ein magerer Boden

3. armoedig (hoeveelheid, bedrag):

armoedig

dürftig

een armoedige opbrengst

ein dürftiger Ertrag

4. armoedig (gebrekkig (van geestelijke waarden)):

armoedig

armselig

een armoedige kunst

eine armselige Kunst

on·der·grens <onder|grenzen> [ɔndərɣrɛns] RZ. r.ż.

ondergrens

Untergrenze r.ż.

ar·moe·de [ɑrmudə] RZ. r.ż. geen l.mn.

armoede

Armut r.ż.

schrijnende armoede

drückende Armut r.ż.

stille armoede

schamhaft verborgene [o. stille] Armut r.ż.

tot armoede vervallen

in Not geraten

vergulde armoede

glänzende(s) Elend r.n.

ar·moed·zaai·er <armoedzaaier|s> [ɑrmutsajər] RZ. r.m.

armoedzaaier

Habenichts r.m.

armoedzaaier

Hungerleider r.m.

loon·grens <loon|grenzen> [loŋɣrɛns] RZ. r.ż.

1. loongrens (welstandsgrens):

loongrens

≈ Verdienstgrenze r.ż.

2. loongrens (grens van het loonbedrag):

loongrens

Einkommensgrenze r.ż.

boom·grens <boom|grenzen> [bomɣrɛns] RZ. r.ż.

boomgrens

Baumgrenze r.ż.

land·grens [lɑntxrɛns] RZ. r.ż.

landgrens

Landesgrenze r.ż.

vorst·grens <vorst|grenzen> [vɔrstxrɛns] RZ. r.ż.

vorstgrens

Frostgrenze r.ż.

lands·grens <lands|grenzen> [lɑntsxrɛns] RZ. r.ż.

landsgrens

Landesgrenze r.ż.

landsgrens (van staat)

Staatsgrenze r.ż.

sneeuw·grens [snewɣrɛns] RZ. r.ż. geen l.mn.

sneeuwgrens

Schneegrenze r.ż.

baar·moe·der <baarmoeder|s> [barmudər] RZ. r.ż.

baarmoeder

Gebärmutter r.ż.

al·vo·rens [ɑlvorəns] SPÓJ.

alvorens

bevor

alvorens

ehe

alvorens weg te gaan, hebben ze …

bevor sie weggingen, haben sie …

ver·moe·den¹ <vermoeden|s> [vərmudə(n)] RZ. r.n.

1. vermoeden:

vermoeden (gissing)

Vermutung r.ż.

vermoeden (gissing)

Mutmaßung r.ż.

vermoeden (veronderstelling)

Annahme r.ż.

een vermoeden opperen

eine Vermutung äußern

2. vermoeden (gedachte):

vermoeden

Ahnung r.ż.

geen flauw vermoeden

nicht die leiseste Ahnung

ik had al zo'n vermoeden

das habe ich schon geahnt

Ar·meens [ɑrmeːns] PRZYM.

Armeens

armenisch

on·be·grensd [ɔmbəɣrɛnst] PRZYM.

onbegrensd

unbegrenzt

onbegrensd

grenzenlos

een onbegrensd vertrouwen genieten

ein uneingeschränktes Vertrauen genießen