niderlandzko » niemiecki
Widzisz podobne wyniki: afvliegen , aanvliegen i heupwiegen

af·vlie·gen2 <vloog af, h./i. afgevlogen> [ɑfliɣə(n)] CZ. cz. przech. (een afstand afleggen)

heup·wie·gen [høpwiɣə(n)] CZ. alleen inf.

aan·vlie·gen2 <vloog aan, i. aangevlogen> [anvliɣə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. aanvliegen (in een richting vliegen):

2. aanvliegen (snel ontbranden):


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski