Tłumaczenia dla hasła „finalität“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

fi·na·list <finalist|en> [finalɪst] RZ. r.m.

finalist

Finalist r.m.

fi·na·lis·te RZ. r.ż.

finaliste forma żeńska od finalist

Zobacz też finalist

fi·na·list <finalist|en> [finalɪst] RZ. r.m.

finalist

Finalist r.m.

ba·na·li·teit <banaliteit|en> [banalitɛit] RZ. r.ż.

banaliteit

Banalität r.ż.

fi·na·le <finale|s> [finalə] RZ. r.ż.

1. finale muz.:

finale

Finale r.n.

2. finale SPORT:

finale

Finale r.n.

finale

Endspiel r.n.

finale (laatste ronde)

Endrunde r.ż.

in de finale zitten

im Finale stehen

dit elftal speelt de finale

diese Mannschaft bestreitet das Finale

fi·naal¹ [final] PRZYM.

1. finaal (uiteindelijk):

finaal

final

de finale toewijzing

der Zuschlag

2. finaal (algeheel):

finaal

total

3. finaal taalk.:

finale bijzinnen

finale Nebensätze l.mn.

fine·li·ner <fineliner|s> [fɑjnlɑjnər] RZ. r.ż.

fineliner

Fineliner r.m.

cri·mi·na·li·teit [kriminalitɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

criminaliteit

Kriminalität r.ż.

ori·gi·na·li·teit [oriʒinalitɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. originaliteit (oorspronkelijkheid):

originaliteit

Originalität r.ż.

2. originaliteit (nieuwheid):

originaliteit

Originalität r.ż.

originaliteit

Ursprünglichkeit r.ż.

zijn originaliteit bewaren/handhaven

seine Originalität (be)wahren

3. originaliteit (eigenaardigheid):

originaliteit

Eigentümlichkeit r.ż.

originaliteit

Eigenart r.ż.

na·ti·o·na·li·teit <nationaliteit|en> [na(t)ʃonalitɛit, nɑsjonɑlitɛit] RZ. r.ż.

1. nationaliteit (hoedanigheid):

nationaliteit

Staatsangehörigkeit r.ż.

nationaliteit

Staatsbürgerschaft r.ż.

zonder nationaliteit

staatenlos

2. nationaliteit (volkskarakter):

nationaliteit

Nationalcharakter r.m.

3. nationaliteit (personen) l.mn.:

nationaliteit

Nationalitäten l.mn.

fi·nan·ci·eel [finɑnʃel] PRZYM.

financieel

finanziell

financieel

Finanz-

financieel

Geld-

de financiële rekenkunde

das Zinseszinsrechnen

to·ta·li·tair [totalitɛːr] PRZYM.

totalitair

totalitär

emo·ti·o·na·li·teit [emo(t)ʃonalitɛɪt] RZ. r.ż. geen l.mn.

emotionaliteit

Emotionalität r.ż.