on·we·tend·heid [ɔnwetənthɛit] RZ. r.ż. geen l.mn.
1. onwetendheid (onbekendheid met iem, iets):
-
Unwissenheit r.ż.
-
Unkenntnis r.ż.
-
uit [o. door ] onwetendheid
-
uit [o. door ] onwetendheid
2. onwetendheid (onkunde):
-
Unkenntnis r.ż.