Tłumaczenia dla hasła „opgerolde“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

op·ge·won·den <opgewonden, opgewondener, opgewondenst> [ɔpxəwɔndə(n)] PRZYM.

1. opgewonden (geestdriftig):

opgewonden

aufgeregt

opgewonden

erregt

opgewonden

aufgedreht pot.

2. opgewonden (wellustig):

opgewonden

erregt

opgewonden

geil pot.

op·geld [ɔpxɛlt] (munt)

opgeld

Aufgeld r.n.

opgeld doen

Anklang [o. Beifall] finden

op·ge·zwol·len [ɔpxəzwɔlə(n)] PRZYM.

opgezwollen

geschwollen

op·ge·ruimd <opgeruimde, opgeruimder, opgeruimdst> [ɔpxərœymt] PRZYM.

1. opgeruimd (netjes):

opgeruimd

aufgeräumt

opgeruimd staat netjes

Ordnung ist das halbe Leben

opgeruimd staat netjes

Ordnung muss sein

2. opgeruimd (vrolijk):

opgeruimd

aufgeräumt

opgeruimd

heiter

opgeruimd

gut gelaunt

zij is opgeruimd van aard

sie ist eine Frohnatur

op·ge·brand [ɔpxəbrɑnt] PRZYM.

opgebrand

(total) erschöpft

opgebrand

fix und fertig

op·ge·hoopt [ɔpxəhopt] PRZYM.

opgehoopt

angehäuft

opgehoopt

aufgehäuft

op·ge·kropt [ɔpxəkrɔpt] PRZYM.

opgekropt

angestaut

opgekropt

aufgestaut

opgekropt

aufgespeichert

op·ge·to·gen <opgetogen, opgetogener, opgetogenst> [ɔpxətoɣə(n)] PRZYM.

opgetogen

entzückt

opgetogen

begeistert

opgetogen van blijdschap

entzückt vor Freude

opgetogen zijn over

entzückt sein über +B.