Tłumaczenia dla hasła „oud-strijder“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

me·de·strij·der <medestrijder|s> [medəstrɛɪdər] RZ. r.m.

1. medestrijder (mededinger):

medestrijder

Mitbewerber r.m.

2. medestrijder (wapenbroeder):

medestrijder

Kampfgefährte r.m.

zwart·rij·der <zwartrijder|s> [zwɑrtrɛidər] RZ. r.m.

zwartrijder

Schwarzfahrer r.m.

strij·den <streed, h. gestreden> [strɛidə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. strijden (vechten):

strijden

kämpfen

de strijdende partijen (proces)

die streitenden Parteien

de strijdende partijen (oorlog)

die kämpfenden Parteien

tegen de dood strijden

mit dem Tode ringen

strijden voor waardering

um Anerkennung ringen

voor de vrijheid strijden

für die Freiheit kämpfen

2. strijden (twisten):

strijden

(sich) streiten

3. strijden (in tweestrijd zijn):

strijden

kämpfen

strijden

mit sich ringen

4. strijden (wedstrijd houden):

strijden

kämpfen

om de eerste plaats strijden

um den Sieg kämpfen

5. strijden (onverenigbaar zijn):

strijden

verstoßen

dat strijdt met zijn karakter

das widerstrebt seinem Charakter

dat strijdt met de goede zeden

das ist verstößt gegen die guten Sitten

hout·snij·der <houtsnijder|s> [hɑutsnɛɪdər] RZ. r.m.

houtsnijder (snijder van beelden of ornamenten)

Holzschnitzer r.m.

houtsnijder (houtgraveur)

Holzschneider r.m.

wed·strijd <wedstrijd|en> [wɛtstrɛit] RZ. r.m.

wedstrijd

Wettkampf r.m.

wedstrijd

Wettbewerb r.m.

wedstrijd

Wettstreit r.m.

wedstrijd (teamsport)

Spiel r.n.

wedstrijd (vechtsport)

Kampf r.m.

een wedstrijd aangaan met iem

einen Wettkampf mit jdm austragen

een fantastische wedstrijd spelen

ein tolles Spiel liefern

een wedstrijd houden/afgelasten

einen Wettbewerb austragen/absagen

een internationale wedstrijd

ein Länderspiel r.n.

een wedstrijd om het kampioenschap

ein Meisterschaftsspiel r.n.

de wedstrijd tussen twee teams

das Mannschaftsspiel

een vriendschappelijke wedstrijd

ein Freundschaftsspiel r.n.

be·strij·den <bestreed, h. bestreden> [bəstrɛidə(n)] CZ. cz. przech.

1. bestrijden:

bestrijden (betwisten)

bestreiten

bestrijden (loochenen)

abstreiten

bestrijden (ontkennen)

dementieren

2. bestrijden (tegengaan):

bestrijden

bekämpfen

bestrijden

entgegentreten +C.

3. bestrijden (vechten tegen):

bestrijden

bekämpfen

de onkosten bestrijden

die Kosten bestreiten

bij·rij·der <bijrijder|s> [bɛirɛidər] RZ. r.m.

bijrijder

Beifahrer r.m.

wiel·rij·der <wielrijder|s> [wilrɛidər] RZ. r.m.

wielrijder

Fahrradfahrer r.m.

door·rij·der <doorrijder|s> [dorɛɪdər] RZ. r.m.

doorrijder

flüchtige(r) Fahrer r.m.

mo·tor·rij·der <motorrijder|s> [motərɛidər] RZ. r.m.

motorrijder

Motorradfahrer r.m.

paard·rij·der <paardrijder|s> [partrɛidər] RZ. r.m.

paardrijder

Reiter r.m.

spook·rij·der <spookrijder|s> [spokrɛidər] RZ. r.m.

spookrijder

Geisterfahrer r.m. pot.

spookrijder

Falschfahrer r.m.

eind·strijd [ɛintstrɛit] RZ. r.m. geen l.mn.

eindstrijd

Endkampf r.m.

eindstrijd SPORT

Finale r.n.

eindstrijd SPORT

Endspiel r.n.

vrij·heids·strij·der <vrijheidsstrijder|s> [vrɛihɛitstrɛidər] RZ. r.m.

vrijheidsstrijder

Freiheitskämpfer r.m.

vrijheidsstrijder

Befreiungskämpfer r.m.

guer·ril·la·strij·der [ɡəriljastrɛidər]

guerrillastrijder

Guerillakämpfer r.m.

guerrillastrijder

Guerilla r.m.

guerrillastrijder (in Zuid-Amerika)

Guerillero r.m.