niderlandzko » niemiecki

ver·pak·ken <verpakte, h. verpakt> [vərpɑkə(n)] CZ. cz. przech.

over·dek·ken <overdekt, h. overdekt> [ovərdɛkə(n)] CZ. cz. przech.

1. overdekken (een dak aanbrengen):

2. overdekken (geheel bedekken):

over·ma·ken <maakte over, h. overgemaakt> [ovərmakə(n)] CZ. cz. przech.

2. overmaken (opnieuw maken):

ˈover·trek·ken1 <trok over, h. overgetrokken> [ovərtrɛkə(n)] CZ. cz. przech. (op doorslagpapier overnemen)

over·plan·ten <plantte over, h. overgeplant> [ovərplɑntə(n)] CZ. cz. przech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski