Tłumaczenia dla hasła „peregrinieren“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

per·fec·ti·o·ne·ren <perfectioneerde, h. geperfectioneerd> [pɛrfɛkʃonerə(n)] CZ. cz. przech.

perfectioneren

perfektionieren

perfectioneren

vervollkommnen

per·so·ni·fië·ren <personifieerde, h. gepersonifieerd> [pɛrsonif(i)jerə(n)] CZ. cz. przech.

personifiëren

personifizieren

per·fo·re·ren¹ <perforeerde, h. geperforeerd> [pɛrforerə(n)] CZ. cz. przech. (doorboren)

perforeren

(durch)lochen

perforeren

durchlöchern

perforeren

perforieren spec.

leer perforeren

Leder perforieren [o. lochen]

een geperforeerde rand

ein perforierter Rand

per·mit·te·ren¹ <permitteerde zich, h. zich gepermitteerd> [pɛrmiterə(n)] CZ. wk ww

permitteren zich permitteren (zich veroorloven):

permitteren

sich C. erlauben

per·si·fle·ren <persifleerde, h. gepersifleerd> [pɛrsiflerə(n)] CZ. cz. przech.

persifleren

persiflieren

per·sis·te·ren <persisteerde, h. gepersisteerd> [pɛrsisterə(n)] CZ. cz. nieprzech.

persisteren

insistieren auf +C.

dren·te·nie·ren <drentenierde, h. gedrentenierd> CZ. cz. nieprzech.

drentenieren

nach Beendigung der beruflichen Laufbahn aufs Land ziehen

ren·te·nie·ren <rentenierde, h. gerentenierd> [rɛntənirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. rentenieren (van zijn rente leven):

rentenieren

privatisieren

2. rentenieren (niets uitvoeren):

rentenieren

auf der faulen Haut liegen pot.

tui·nie·ren <tuinierde, h. getuinierd> [tœynirə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. tuinieren (als beroep):

tuinieren

Gärtner sein

tuinieren

eine Gärtnerei haben

2. tuinieren:

tuinieren (uit liefhebberij)

gärtnern

tuinieren (werken)

im Garten arbeiten

de·fi·nië·ren <definieerde, h. gedefinieerd> [defin(i)jerə(n)] CZ. cz. przech.

definiëren

definieren

een niet te definiëren gewaarwording

eine undefinierbare Empfindung