niderlandzko » niemiecki

voor·rangs·weg <voorrangsweg|en> [vorɑŋswɛx] RZ. r.m.

voor·voeg·sel <voorvoegsel|s> [vorvuxsəl] RZ. r.n.

voor·han·den [vorhɑndə(n)] PRZYM.

voort·breng·sel <voortbrengsel|s, voortbrengsel|en> [vordbrɛŋsəl] RZ. r.n.

voor·rangs·te·ken [vorɑŋstekə(n)] RZ. r.n. geen l.mn.

voor·hand [vorhɑnt] dierk.

aan·hang·sel <aanhangsel|s, aanhangsel|en> [anhɑŋsəl] RZ. r.n.

1. aanhangsel (iets aan een groter geheel):

Anhängsel r.n.

voor·zet·sel <voorzetsel|s> [vorzɛtsəl] RZ. r.n.

voor·rang [vorɑŋ] RZ. r.m. geen l.mn.

2. voorrang (prioriteit):

Vorrang r.m.
Priorität r.ż. form.

voors·hands [vorshɑnts] PRZYSŁ.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski