Tłumaczenia dla hasła „wortklasse“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

top·klas·se <topklasse|n> [tɔpklɑsə] RZ. r.ż.

topklasse

Spitzenklasse r.ż.

we·reld·klas·se [werəltklɑsə] RZ. r.ż. geen l.mn.

wereldklasse

Weltklasse r.ż. kein l.mn.

wereldklasse pot.

absolute Spitze r.ż.

klas·se <klassen> [klɑsə] RZ. r.ż.

1. klasse (groepering van de bevolking):

klasse

Klasse r.ż.

de bezittende/de werkende klasse

die besitzende/die arbeitende Klasse

de hogere/lagere klassen

die oberen/unteren Klassen

de hogere/lagere klassen

die Ober-/Unterschicht

2. klasse (categorie):

klasse

Klasse r.ż.

klasse

Kategorie r.ż.

3. klasse (hoog niveau):

klasse

Klasse r.ż.

dat is een klasse apart

das ist Spitzenklasse

klasse hebben

Klasse haben

4. klasse biol.:

klasse

Klasse r.ż.

de klasse van de zoogdieren

die Klasse der Säugetiere

in de tweede klasse spelen SPORT

in der zweiten Klasse [o. Liga] spielen

ge·wichts·klas·se <gewichtsklasse|n> [ɣəwɪxtsklɑsə] RZ. r.ż.

gewichtsklasse

Gewichtsklasse r.ż.

prijs·klas·se <prijsklasse|n> [prɛisklɑsə] RZ. r.ż.

prijsklasse

Preisklasse r.ż.

wor·tel·te·ken <wortelteken|s> [wɔrtəltekə(n)] RZ. r.n.

wortelteken

Wurzelzeichen r.n.

mid·den·klas·se [mɪdə(n)klɑsə] RZ. r.ż. geen l.mn.

1. middenklasse (prijs, grootte):

middenklasse

Mittelklasse r.ż.

de auto uit de middenklasse

der Mittelklassewagen

2. middenklasse soc. (middenstand):

middenklasse

Mittelstand r.m.

middenklasse

Mittelschicht r.ż.

wor·te·len <wortelde, i. geworteld> [wɔrtələ(n)] CZ. cz. nieprzech. ook przen.

wortelen

wurzeln

wortelen

Wurzeln schlagen

wortelen

Wurzeln treiben

hart·klacht <hartklacht|en> [hɑrtklɑxt] RZ. r.ż.

hartklacht

Herzbeschwerden l.mn.

wor·tel <wortel|s> [wɔrtəl] RZ. r.m.

1. wortel (deel van een plant):

wortel

Wurzel r.ż.

de wortels blootleggen

die Wurzeln freilegen

iets met wortel en tak [o. met wortel en al uitroeien]

etw mit der Wurzel ausrotten

iets met wortel en tak [o. met wortel en al uitroeien]

etw mit Stumpf und Stiel ausrotten

wortel schieten

Wurzeln schlagen [o. treiben]

2. wortel (groente):

wortel

Möhre r.ż.

wortel

Karotte r.ż.

geraspte wortels

geriebene Karotten l.mn.

3. wortel (deel waarmee iets ingeplant is):

wortel

Wurzel r.ż.

de wortel van een tand/haar

die Zahn-/Haarwurzel

4. wortel (oorsprong):

wortel

Wurzel r.ż.

het kwaad in de wortel aantasten

das Übel an der Wurzel packen

hebzucht is de wortel van alle kwaad

Habgier ist die Wurzel allen Übels form.

5. wortel wisk.:

wortel

Wurzel r.ż.

3 is de wortel van 9

3 ist die Wurzel aus 9