Tłumaczenia dla hasła „aalhaft“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈhab·haft PRZYM. podn.

jds/etw habhaft werden

iem/iets in handen [o. te pakken] krijgen

ˈnam·haft [ˈnaːmhaft] PRZYM.

1. namhaft (berühmt):

namhaft

van naam

namhaft

bekend

namhaft

beroemd

2. namhaft (beträchtlich):

namhaft

aanzienlijk

namhaft

belangrijk

namhaft

groot

eine namhafte Summe

een aanzienlijke som

etw/jdn namhaft machen podn.

iets/iem noemen

ˈzag·haft [ˈ͜tsaːkhaft] PRZYM.

zaghaft

bedeesd

zaghaft

beschroomd

zaghaft

timide

zaghaft

angstvallig

zaghaft

aarzelend

ein zaghafter Versuch

een schuchtere poging

ˈfa·bel·haft [ˈfaːbl̩haft] PRZYM.

fabelhaft

fabelachtig

das ist ja fabelhaft!

dat is reuze [o. enorm] !

eine fabelhafte Leistung

een ongelofelijke prestatie

ˈaal·glatt [ˈaːlˈglat] PRZYM.

aalglatt

aalglad

aalglatt

zo glad als een aal

ˈekel·haft PRZYM.

1. ekelhaft (widerlich):

ekelhaft

walgelijk

ekelhaft

weerzinwekkend

2. ekelhaft pot. (fies):

ekelhaft

ontzettend

ekelhaft

verschrikkelijk

Schaft <Schaft(e)s, Schäfte> [ʃaft, ˈʃɛftə] RZ. r.m.

1. Schaft (lang gestreckter Teil):

Schaft

schacht

2. Schaft (Stiel, Stengel):

Schaft

steel

Schaft

stengel

3. Schaft (Messer):

Schaft

heft r.n.

4. Schaft (Baum):

Schaft

stam

5. Schaft (Gewehr):

Schaft

lade

6. Schaft (Stiefelschaft):

Schaft

kap

7. Schaft (Schuh):

Schaft

voet

8. Schaft (Schrank):

Schaft poł. niem. CH

kast

ˈleb·haft [ˈleːphaft] PRZYM.

1. lebhaft (temperamentvoll):

lebhaft

levendig

lebhaft

opgewekt

lebhafte Kinder

levendige [o. opgewekte] kinderen

2. lebhaft (belebt):

lebhaft

druk

eine lebhafte Straße

een drukke straat [o. weg]

3. lebhaft (stark):

lebhaft

zeer (sterk)

lebhaft

erg

lebhaft

danig

etw lebhaft bedauern

grote spijt van iets hebben

lebhafter Beifall

warm applaus

ˈbos·haft [ˈboːshaft] PRZYM.

boshaft

boosaardig

boshaft

kwaadaardig

boshaft lächeln [o. grinsen ]

grijnslachen