Tłumaczenia dla hasła „blauwig“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈblu·tig [ˈbluːtɪç] PRZYM.

blutig

bloedig

blutig

bebloed

jdn blutig schlagen

iem tot bloedens toe slaan

ein blutiger Anfänger

een groentje

blutiger Ernst

bittere ernst

ˈblu·mig [ˈbluːmɪç] PRZYM.

1. blumig:

blumig

bloemrijk

2. blumig:

blumig

bloemig

blumig

bebloemd

3. blumig:

blumig

met (een heerlijk [o. vol] ) bouquet

blumig

fruitig

ˈlau·nig [-nɪç] PRZYM.

launig

grappig

launig

luimig

launig

lollig

ˈlau·sig [ˈl͜auzɪç] PRZYM.

1. lausig pot. (schlecht):

lausig

beroerd

lausig

armzalig

2. lausig pot. (lumpig):

lausig

armzalig

lausig

nietig

lausig

gering

3. lausig pot. (als Verstärkung: sehr):

lausig

verdomd

lausig

gemeen

lausig

erg

ˈflau·mig [ˈfl͜aumɪç] PRZYM.

flaumig

donzig

flaumig

met dons begroeid

ˈBlau·wal RZ. r.m.

Blauwal

blauwe vinvis

blau [bl͜au ] PRZYM.

1. blau (Farbe):

blau

blauw

mit einem blauen Auge davonkommen

er redelijk goed afkomen

das Blaue Band NAUT.

de blauwe wimpel

ein blauer Brief

een ontslagbrief

ein blauer Brief

een mededeling aan de ouders over slechte prestaties van de leerling(e)

jdm blauen Dunst vormachen

iem op de mouw spelden [o. een rad voor de ogen draaien]

blaue Jung(en)s

jantjes

blaue Jung(en)s

matrozen

2. blau (betrunken):

blau

dronken

blau

bezopen

völlig blau sein

smoordronken [o. stomdronken] zijn

blau wie ein Eckhaus/eine Strandhaubitze/ein Veilchen

dronken als een kanon [o. Maleier] [o. dragonder]

3. blau GASTR. (im Sud gekocht):

blau

gekookt

Forelle blau

gekookte forel

ˈläu·fig [ˈl͜ɔyfɪç] PRZYM.

läufig

loops

ˈgläu·big [ˈgl͜ɔybɪç] PRZYM.

1. gläubig (religiös):

gläubig

gelovig

gläubig

godsdienstig

gläubig

godvruchtig

2. gläubig (vertrauensvoll):

gläubig

vol vertrouwen

gläubig

naïef

gläubig

goedgelovig