Tłumaczenia dla hasła „festlohn“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈfest·le·gen¹ CZ. cz. przech.

1. festlegen (bestimmen):

festlegen

vastleggen

festlegen

bepalen

festlegen

(vast)stellen

festlegen

besluiten

etw vertraglich festlegen

iets contractueel vastleggen [o. regelen]

2. festlegen (anlegen):

festlegen

vastleggen

festlegen

beleggen

Geld festlegen

geld vastleggen [o. vastzetten] [o. beleggen]

3. festlegen (festnageln):

jdn auf seine Behauptungen festlegen przen.

iem op zijn beweringen vastnagelen

ˈMin·dest·lohn RZ. r.m. GOSP.

Mindestlohn

minimumloon r.n.

ˈfest·lich [ˈfɛstlɪç] PRZYM.

festlich

feestelijk

festlich

feest-

festlich

plechtig

einen Tag festlich begehen

een dag feestelijk vieren

ˈfes·ti·gen [ˈfɛstɪgn̩] CZ. cz. przech.

festigen

bevestigen

festigen

consolideren

festigen

(ver)sterken

festigen

verstevigen

die Beziehungen festigen

de betrekkingen consolideren [o. verstevigen]

den Charakter festigen

het karakter harden

eine gefestigte Persönlichkeit

een sterke persoonlijkheid

seine Gesundheit festigte sich

zijn gezondheid verbeterde

ˈfest·lie·gen CZ. cz. nieprzech. niereg.

1. festliegen (nicht weiterkönnen):

festliegen

vastzitten

festliegen

aan de grond zitten ook fig.

2. festliegen (festgesetzt sein):

festliegen

vaststaan

festliegen

vastgesteld [o. bepaald] zijn

der Termin liegt fest

de termijn staat vast

3. festliegen (fest angelegt sein):

das Kapital liegt fest

het kapitaal ligt vast

der Kurs liegt fest FIN.

de koers is stabiel

ˈfest·ha·ken¹ CZ. cz. przech. (mit einem Haken befestigen)

festhaken

(vast)haken

ˈFest·land <Festländer> RZ. r.n.

1. Festland (feste Erdoberfläche):

Festland

vasteland r.n.

2. Festland (Kontinent etc.):

Festland

continent r.n.

ˈFest·mahl RZ. r.n. podn.

Festmahl

feestmaal r.n.

Festmahl

feestdiner

Przykłady jednojęzyczne (niezredagowane i niesprawdzone przez PONS)

niemiecki

Die Entlohnung erfolgte durch Gedinge oder durch Festlohn.

de.wikipedia.org