Tłumaczenia dla hasła „gallisieren“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ega·li·ˈsie·ren [egaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. egalisieren TECHNOL.:

egalisieren

egaliseren

egalisieren

gelijkmaken

2. egalisieren SPORT:

egalisieren

evenaren

egalisieren

gelijkmaken

einen Rekord egalisieren

een record evenaren

gal·va·ni·ˈsie·ren [galvaniˈziːrən] CZ. cz. przech.

galvanisieren

galvaniseren

le·ga·li·ˈsie·ren [-liˈziːrən] CZ. cz. przech.

legalisieren

legaliseren

legalisieren

waarmerken

ka·na·li·ˈsie·ren [kanaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. kanalisieren (schiffbar machen):

kanalisieren

kanaliseren

2. kanalisieren (mit einer Kanalisation versehen):

kanalisieren

rioleren

3. kanalisieren podn. przen. (in Bahnen lenken):

kanalisieren

kanaliseren

ba·ga·tel·li·ˈsie·ren [bagatɛliˈziːrən] CZ. cz. przech.

bagatellisieren

bagatelliseren

re·a·li·ˈsie·ren [realiˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. realisieren podn.:

realisieren

realiseren

realisieren

verwezenlijken

2. realisieren podn.:

realisieren

inzien

realisieren

zich realiseren

er konnte es kaum realisieren

hij kon het nauwelijks begrijpen

3. realisieren GOSP.:

realisieren

realiseren

realisieren

te gelde maken

sti·li·ˈsie·ren [ʃtiliˈziːrən, st-] CZ. cz. przech. podn.

stilisieren

stileren

ga·lop·ˈpie·ren [galɔˈpiːrən] CZ. cz. nieprzech.

galoppieren

galopperen

si·gna·li·ˈsie·ren [zɪgnaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. signalisieren (durch Signale übermitteln):

signalisieren

seinen

signalisieren

doorgeven

signalisieren

duidelijk maken

signalisieren

te verstaan geven

2. signalisieren (ankündigen):

signalisieren

melden

signalisieren

aankondigen

signalisieren

aanwijzen

signalisieren

betekenen

signalisieren

wijzen op

3. signalisieren podn. (zu verstehen geben):

signalisieren

uitdrukking geven aan

signalisieren

te kennen [o. verstaan] geven

sta·bi·li·ˈsie·ren [ʃtabiliˈziːrən] CZ. cz. przech.

stabilisieren

stabiliseren

stabilisieren

stabiel maken

kris·tal·li·ˈsie·ren² [krɪstaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

kristallisieren

(doen) kristalliseren

ide·a·li·ˈsie·ren [idealiˈziːren] CZ. cz. przech.

idealisieren

idealiseren

etw idealisiert darstellen

iets geïdealiseerd uitbeelden [o. beschrijven]

mo·bi·li·ˈsie·ren [mobiliˈziːrən] CZ. cz. przech.

1. mobilisieren (aktivieren):

mobilisieren a. WOJSK., POLIT.

mobiel maken

mobilisieren a. WOJSK., POLIT.

mobiliseren

mobilisieren a. WOJSK., POLIT.

activeren

mobilisieren a. WOJSK., POLIT.

opwekken

2. mobilisieren GOSP. (verfügbar machen):

mobilisieren

losmaken

mobilisieren

beschikbaar maken

3. mobilisieren MED. (von Patienten oder Gelenken):

mobilisieren

mobiliseren

mo·ra·li·ˈsie·ren [moraliˈziːrən] CZ. cz. nieprzech. podn.

moralisieren

moraliseren

ri·va·li·ˈsie·ren [-valiˈziːrən] CZ. cz. nieprzech. podn.

rivalisieren

rivaliseren

rivalisieren

wedijveren

vo·ka·li·ˈsie·ren [vokaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

vokalisieren

vocaliseren

lo·ka·li·ˈsie·ren [lokaliˈziːrən] CZ. cz. przech.

lokalisieren

lokaliseren

lokalisieren

opsporen

zi·vi·li·ˈsie·ren [ ͜tsiviliˈziːrən] CZ. cz. przech.

zivilisieren

civiliseren

zivilisieren

beschaven

par·al·le·li·ˈsie·ren [paraleliˈziːrən] CZ. cz. przech.

parallelisieren

parallel maken

parallelisieren

doen overeenkomen