Tłumaczenia dla hasła „goedleggen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

be·ˈflag·gen CZ. cz. przech.

beflaggen

met vlaggen versieren [o. tooien]

beflaggen

bevlaggen

ˈgrund·le·gend [ˈgrʊntleːgn̩t] PRZYM.

grundlegend

fundamenteel

grundlegend

wezenlijk

grundlegend

primordiaal

etw grundlegend verändern

iets totaal [o. radicaal] veranderen

de·ˈbug·gen [diˈbʏgn̩] CZ. cz. przech. INF.

debuggen

debuggen

ˈaus·log·gen CZ. cz. zwr. INF.

ausloggen

uitloggen

ˈein·log·gen [ˈ͜ainlɔgn̩] CZ. cz. zwr. INF.

einloggen

inloggen

sich ins Internet einloggen

op (het) internet inloggen

ˈjog·gen [ˈʤɔgn̩] CZ. cz. nieprzech.

joggen

joggen

ˈRog·gen <Roggens> [ˈrɔgn] RZ. r.m. kein l.mn.

Roggen

rogge

ˈflag·gen [ˈflagn̩] CZ. cz. nieprzech.

flaggen

vlaggen

flaggen

de vlag uitsteken

halbmast flaggen

de vlag halfstok hijsen

ein Schiff über die Toppen flaggen

een schip pavoiseren

vollmast flaggen

de vlag in top hebben

ˈle·gen¹ [ˈleːgn̩] CZ. cz. przech.

legen

leggen

Hand an sich legen

de hand aan zichzelf slaan

der Lehrer legte den Unterricht auf den Abend

de leraar [o. docent] verschoof zijn lessen naar 's avonds

etw auf die hohe Kante legen przen.

geld sparen [o. opzijleggen]

Feuer legen

brand stichten

jdm das Handwerk legen przen.

aan iems praktijken een einde maken

jdm etw zur Last legen

iem iets ten laste leggen

ˈab·le·gen¹ CZ. cz. nieprzech. NAUT.

ablegen

afleggen

ablegen

afvaren

ˈan·le·gen¹ CZ. cz. nieprzech. NAUT.

anlegen

aanleggen

anlegen

meren