Tłumaczenia dla hasła „kleingeruit“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ˈklein·gläu·big PRZYM. REL.

kleingläubig pej.

kleingelovig

ˈKlein·geist RZ. r.m. pej.

Kleingeist

bekrompen [o. enghartig] mens

Kleingeist

muggenzifter

ˈklein·laut PRZYM.

kleinlaut (gefügig)

beteuterd

kleinlaut (gefügig)

bedeesd

kleinlaut (verlegen)

schuchter

kleinlaut (verlegen)

verlegen

kleinlaut werden

in zijn schulp kruipen

ˈklein·bür·ger·lich PRZYM. pej. (den unteren Mittelstand betreffend, spießbürgerlich)

kleinbürgerlich

kleinburgerlijk

ˈKlein·geld RZ. r.n.

Kleingeld

kleingeld r.n.

Kleingeld

pasgeld

Kleingeld

pasmunt

er hat das nötige Kleingeld pot. żart.

hij zit er warmpjes bij

ˈKlein·gärt·ner RZ. r.m.

Kleingärtner

volkstuinder

geistiger Kleingärtner

krenterige vent

geistiger Kleingärtner

kruidenier

ˈKlein·bür·ger·tum RZ. r.n.

Kleinbürgertum

lage burgerij

Kleinbürgertum

lage middenstand