Tłumaczenia dla hasła „nebenordnen“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈein·ord·nen¹ CZ. cz. przech.

1. einordnen (klassifizieren):

einordnen

rangschikken

einordnen

ordenen

einordnen

categoriseren

2. einordnen (einsortieren):

einordnen

voorsorteren

ˈbei·ord·nen [ˈb͜aiʔɔrdnən] CZ. cz. przech.

1. beiordnen (beifügen):

beiordnen

toevoegen (aan)

2. beiordnen (dazuzählen):

beiordnen

rekenen tot

ˈüber·ord·nen CZ. cz. przech.

überordnen

stellen boven

überordnen

plaatsen boven

ˈan·ord·nen CZ. cz. przech.

1. anordnen (ordnen):

anordnen

ordenen

anordnen

rangschikken

2. anordnen (festsetzen):

anordnen

verordenen

anordnen

bepalen

anordnen

voorschrijven

den Rückzug anordnen

de terugtocht bevelen

ˈab·ord·nen CZ. cz. przech.

abordnen

afvaardigen

jdn nach Genf/zu einer Konferenz abordnen

iem naar Genève/naar een conferentie afvaardigen

ver·ˈord·nen CZ. cz. przech.

1. verordnen MED. (verschreiben):

verordnen

voorschrijven

2. verordnen podn.:

verordnen

verordenen

verordnen

gelasten

ˈun·ter·ord·nen CZ. cz. przech.

unterordnen (jdm/einer Institution unterstellen)

onderschikken

unterordnen (hintanstellen)

ondergeschikt maken

unterordnen (hintanstellen)

onderwerpen

jdm untergeordnet sein

onder iem staan

sich jdm unterordnen

zich onder iem plaatsen