Tłumaczenia dla hasła „pogend“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

ˈGe·gend <Gegend, Gegenden> [ˈgeːgn̩t] RZ. r.ż.

1. Gegend (Gebiet):

Gegend

streek

Gegend

landschap r.n.

Gegend

gebied r.n.

2. Gegend pot. (Wohngegend):

Gegend

buurt

Gegend

omgeving

Gegend

omstreken

es war in der Gegend um Weihnachten pot.

het was rond Kerstmis

3. Gegend (Richtung):

Gegend

richting

Gegend

windstreek

Gegend

luchtstreek

4. Gegend pot. (Landschaft):

Gegend

rondte

durch die Gegend fahren

een toertje maken

durch die Gegend fahren

(maar) wat rondrijden

in die Gegend

er (maar) op los

in die Gegend

in het wilde weg

in die Gegend

in de rondte

ˈJu·gend <Jugend> [ˈjuːgn̩t] RZ. r.ż. kein l.mn.

Jugend

jeugd

in seiner frühen [o. in früher ] Jugend

in zijn prille jeugd

in der Jugend spielen SPORT

bij de jeugd [o. de junioren] spelen

von Jugend an

van jongs af aan

ˈir·gend PRZYSŁ.

1. irgend:

irgend

(ook maar) enigszins

wenn es mir irgend möglich ist

wanneer het mij ook maar enigszins mogelijk is

zwroty:

irgend so ein Vertreter pot.

de een of andere vertegenwoordiger

ˈTu·gend <Tugend, Tugenden> [ˈtuːgn̩t] RZ. r.ż.

Tugend

deugd

aus der Not eine Tugend machen

van de nood een deugd maken

Tugend üben

de deugd betrachten [o. beoefenen]

Tugend üben

deugdzaam zijn