Tłumaczenia dla hasła „vermagert“ w niemiecko » niderlandzki słowniku

(Przełącz na niderlandzko » niemiecki)

ver·ˈmö·gen CZ. cz. przech. niereg.

1. vermögen (fähig sein, etw zu tun):

vermögen

vermogen

vermögen

bij machte zijn

vermögen

in staat zijn

2. vermögen (erreichen):

vermögen

vermogen

vermögen

gedaan weten te krijgen

ver·ˈmo·dern [fɛɐ̯ˈmoːdɐn] CZ. cz. nieprzech.

vermodern

verrotten

vermodern

vermolmen

ver·ˈmö·gend [fɛɐ̯ˈmøːgn̩t] PRZYM.

vermögend

vermogend

ˈvor·ge·la·gert [ˈfoːɐ̯gəlaːgɐt] PRZYM. GEOG.

vorgelagert

voor iets liggend

ver·ma·le·ˈdeit [fɛɐ̯maləˈd͜ait] PRZYM. pot.

vermaledeit

vermaledijd

vermaledeit

verwenst

ver·ˈmas·seln [fɛɐ̯ˈmasl̩n] CZ. cz. przech. pot.

vermasseln

verprutsen

vermasseln

verknoeien

ver·ˈschwä·gert PRZYM.

verschwägert

verzwagerd

verschwägert

door huwelijk verwant

ver·ˈma·chen CZ. cz. przech.

vermachen

vermaken

vermachen

legateren

ver·ˈmi·nen [fɛɐ̯ˈmiːnən] CZ. cz. przech.

verminen

mijnen leggen in

Ver·ˈmö·gen <Vermögens, Vermögen> RZ. r.n.

1. Vermögen FIN.:

Vermögen (Reichtum)

vermogen r.n.

Vermögen (Eigentum)

bezit(tingen)

Vermögen (Eigentum)

fortuin r.n.

zu Vermögen kommen

vermogend [o. rijk] worden

2. Vermögen podn. (Möglichkeit, Kapazität) kein l.mn.:

Vermögen

vermogen r.n.

Vermögen

macht

Vermögen

capaciteiten

nach bestem Vermögen

naar beste kunnen

ver·ˈmu·ten [fɛɐ̯ˈmuːtn̩] CZ. cz. przech.

vermuten

vermoeden

vermuten

denken

ver·ˈmen·gen CZ. cz. przech.

1. vermengen (vermischen):

vermengen

vermengen

2. vermengen przen. (durcheinanderbringen):

vermengen

door elkaar halen

ver·ˈmö·beln [fɛɐ̯ˈmøːbl̩n] CZ. cz. przech. pot.

vermöbeln

afrossen

ver·ˈmark·ten CZ. cz. przech.

1. vermarkten:

vermarkten

vermarkten

vermarkten

op de markt brengen

2. vermarkten (um daran zu verdienen):

vermarkten

in de publiciteit brengen