W Twojej przeglądarce jest wyłączona obsługa JavaScript. Jeśli obsługa JavaScript zostanie uaktywniona, będziesz miał możliwość korzystania z Trenera słownictwa PONS i innych funkcji.

niderlandzko » niemiecki

Tłumaczenia dla hasła „Verben“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

Pokaż podsumowanie wszystkich trafnych wyników

ver·ven: czasownik
ve·ren: przymiotnik i przysłówek
ver·gen: czasownik
ver·band: rzeczownik
ver·bond: rzeczownik
ver·eren: czasownik
ver·enen: czasownik
ver·doen: czasownik
ver·bod: rzeczownik
ver·ver: rzeczownik
ver·der: przymiotnik i przysłówek
ver·re: przysłówek
ver·te: rzeczownik
ver·zon: czasownik
ver·baal: rzeczownik
ver·bood: czasownik
ver·borg: czasownik

Widzisz podobne wyniki: vergen , veren , verven , verdoen , verenen , vereren , verbond , verband , verzon , verte , verre , verder , verver , verbod , verborg , verbood i verbaal

ver·ven <verfde, h. geverfd> [vɛrvə(n)] CZ. cz. przech.

1. verven (schilderen):

malen pot.

een huis verven

ein Haus (an)streichen

2. verven (met kleurstof bewerken):

zijn haar verven

sich C. die Haare färben

ve·ren¹ [verə(n)] PRZYM. przyd.

Feder-

een veren kussen

ein Federkissen

ver·gen <vergde, h. gevergd> [vɛrɣə(n)] CZ. cz. przech.

een enorme inspanning vergen

eine große Anstrengung erfordern

veel tijd vergen

viel Zeit in Anspruch nehmen

te veel van zijn krachten vergen

sich C. zu viel zumuten

ver·band <verband|en> [vərbɑnt] RZ. r.n.

1. verband (zwachtel, windsel):

Verband r.m.

Binde r.ż.

een verband aanleggen

einen Verband anlegen

zijn arm in een verband dragen

seinen Arm in einer Binde tragen

2. verband (samenhang):

Zusammenhang r.m.

in verband met

im Zusammenhang mit

in dit verband wil ik nog opmerken …

in diesem Zusammenhang möchte ich noch bemerken …

iets uit zijn verband rukken

etw aus dem Zusammenhang reißen

3. verband (betrekking, contact):

≈ Rahmen r.m.

in Europees verband

in europäischem Rahmen

4. verband (verbintenis):

Vertrag r.m.

ver·bond¹ <verbond|en> [vərbɔnt] RZ. r.n.

1. verbond (verdrag):

Bündnis r.n.

een verbond sluiten

ein Bündnis schließen

2. verbond (vereniging):

Bund r.m.

Verband r.m.

3. verbond rel.:

Bund r.m.

de ark des verbonds

het Oude en het Nieuwe Verbond

der Alte und der Neue Bund

4. verbond (vereniging van politieke machten):

Bund r.m.

Bündnis r.n.

ver·eren <vereerde, h. vereerd> [vərerə(n)] CZ. cz. przech.

1. vereren (aanbidden):

2. vereren (de eer aandoen van):

iem met een bezoek vereren

jdn mit einem Besuch beehren

zeer vereerd

ich fühle mich sehr geehrt

ver·enen <vereende, h. vereend> [vərenə(n)] CZ. cz. przech.

met vereende krachten

mit vereinten Kräften

ver·doen <verdeed, h. verdaan> [vərdun] CZ. cz. przech.

ik zit hier mijn tijd te verdoen

ich vertue hier meine Zeit

ver·bod <verbod|en> [vərbɔt] RZ. r.n.

Verbot r.n.

verbod (sport; embargo)

Sperre r.ż.

een verbod opgelegd krijgen

mit einem Verbot belegt werden

een verbod uitvaardigen

ein Verbot erlassen

verbod van de invoer/uitvoer

Einfuhr-/Ausfuhrsperre r.ż.

ver·ver <verver|s> [vɛrvər] RZ. r.m.

verver (textiel)

Färber r.m.

verver (huisschilder)

Anstreicher r.m.

ver·der¹ [vɛrdər] PRZYM.

1. verder:

zijn verdere leven bleef hij alleen (wat rest(te) van)

den Rest seines Lebens blieb er allein

2. verder (nader):

3. verder (overig):

ver·re [vɛrə] PRZYSŁ.

1. verre (allesbehalve):

überhaupt nicht

alles andere als

hij is verre van knap

er ist alles andere als schön

het is verre van eenvoudig

es ist überhaupt nicht einfach

2. verre (ver):

fern

weit

van verre komen

von weit her kommen

ik zag ze al van verre

ich sah sie schon von weitem

de begroting verre te boven gaan

den Etat weit übersteigen

ver·te <verte|n, verte|s> [vɛrtə] RZ. r.ż.

Ferne r.ż.

verte (uitgestrektheid)

Weite r.ż.

in/uit de verte

in/aus der Ferne

het lijkt er in de verte op przen.

es hat damit eine entfernte Ähnlichkeit

ik denk er in de verste verte niet aan przen.

ich denke nicht im Entferntesten daran

ver·zon CZ.

verzon 3. os. l.poj. cz. prz. van verzinnen

Zobacz też verzinnen

ver·zin·nen <verzon, h. verzonnen> [vərzɪnə(n)] CZ. cz. przech.

1. verzinnen:

verzinnen (bedenken)

sich C. ausdenken

verzinnen (uitvinden)

middelen verzinnen

auf Mittel und Wege sinnen

ik zal er iets op verzinnen

ich werde mir dazu etw einfallen lassen

die kinderen verzinnen altijd weer nieuwe spelletjes

die Kinder denken sich immer wieder neue Spiele aus

2. verzinnen pej.:

een smoesje verzinnen

eine Ausrede erfinden

een verzonnen verhaal

eine erfundene Geschichte

ver·baal¹ <ver|balen> [vɛrbal] RZ. r.n. (proces-verbaal)

Strafmandat r.n.

ver·bood CZ.

verbood 3. os. l.poj. cz. prz. van verbieden

Zobacz też verbieden

ver·bie·den <verbood, h. verboden> [vərbidə(n)] CZ. cz. przech.

verbieden (niet toestaan)

de handel verbieden

den Handel sperren

iem het roken verbieden

jdm das Rauchen verbieten [o. untersagen]

iem de toegang verbieden

jdm den Zutritt verwehren

ver·borg CZ.

verborg 3. os. l.poj. cz. prz. van verbergen

Zobacz też verbergen

ver·ber·gen <verborg, h. verborgen> [vərbɛrɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. verbergen (verstoppen):

zich achter iem verbergen przen.

sich hinter jdm verstecken

iets voor iem verbergen

etw vor jdm verbergen

2. verbergen (achterhouden):

iets/niets te verbergen hebben

etw/nichts zu verheimlichen [o. verbergen] haben

Przeszukaj słownik

niderlandzki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski