niderlandzko » niemiecki

gol·den CZ.

golden 3. os. l.mn. cz. prz. van gelden¹, gelden²

Zobacz też gelden , gelden

gel·den2 <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] CZ. cz. bezosob. ww (betreffen)

op·die·nen <diende op, h. opgediend> [ɔbdinə(n)] CZ. cz. przech.

ver·or·de·nen <verordende, h. verordend> [vərɔrdənə(n)] CZ. cz. przech.

1. verordenen (wettelijk bepalen):

2. verordenen (bij verordening vaststellen):

3. verordenen (bevelen):

aan·die·nen1 <diende zich aan, h. zich aangediend> [andinə(n)] CZ. wk ww

aandienen zich aandienen (zich willen laten gelden):

ge·gol·den CZ.

gegolden → gelden¹, → gelden²

Zobacz też gelden , gelden

gel·den2 <gold, h. gegolden> [ɣɛldə(n)] CZ. cz. bezosob. ww (betreffen)

aan·be·nen <beende aan, h. aangebeend> [ambenə(n)] CZ. cz. nieprzech.

af·zoe·nen <zoende af, h. afgezoend> [ɑfsunə(n)] CZ. cz. przech. (veelvuldig zoenen)

be·die·nen1 <bediende, h. bediend> [bədinə(n)] CZ. cz. przech.

1. bedienen (dienen, helpen):

3. bedienen (zorg dragen voor, doen functioneren):

4. bedienen (rooms-katholiek):

bij·be·nen [bɛibenə(n)] CZ. alleen inf.

1. bijbenen (bijhouden):

2. bijbenen przen.:

ka·toe·nen [katunə(n)] PRZYM.

ste·ve·nen <stevende, i. gestevend> [stevənə(n)] CZ. cz. nieprzech.

1. stevenen (zich begeven naar):

2. stevenen scheepv. (koers zetten naar):

uit·le·nen <leende uit, h. uitgeleend> [œytlenə(n)] CZ. cz. przech.


Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski