Tłumaczenia dla hasła „rekenares“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

te·ke·na·res RZ. r.ż.

tekenares forma żeńska od tekenaar

Zobacz też tekenaar

te·ke·naar <tekenaar|s> [tekənar] RZ. r.m.

tekenaar

Zeichner r.m.

tekenaar (ondertekenaar ook)

Unterzeichner r.m.

re·ke·na·rij <rekenarij|en> [rekənarɛɪ] RZ. r.ż.

rekenarij

Rechnerei r.ż.

die·na·res RZ. r.ż.

dienares forma żeńska od dienaar

Zobacz też dienaar

die·naar <die|naren, dienaar|s> [dinar] RZ. r.m.

dienaar

Diener r.m.

dienaar van het gerecht

Gerichtsdiener r.m.

uw onderdanige dienaar

Ihr ergeben(st)er Diener

ei·ge·na·res <eigenares|sen> [ɛiɣənarɛs] RZ. r.ż.

eigenares forma żeńska od eigenaar

Zobacz też eigenaar

ei·ge·naar <eigenaar|s> [ɛiɣənar] RZ. r.m.

eigenaar

Eigentümer r.m.

eigenaar

Besitzer r.m.

eigenaar

Inhaber r.m.

blote eigenaar jur.

rechtliche(r) Eigentümer r.m.

deze auto is drie keer van eigenaar veranderd

dieses Auto hat dreimal den Besitzer gewechselt

de eigenaar van het voertuig

der Halter des Fahrzeugs

de eigenaar van de zaak

der Geschäftsinhaber

to·ve·na·res <tovenares|sen> [tovənarɛs] RZ. r.ż.

tovenares

Zauberin r.ż.

Re·ken·ka·mer [rekə(n)kamər] RZ. r.ż. geen l.mn.

Rekenkamer

Rechnungshof r.m.

amb·te·na·res <ambtenares|sen> [ɑmtənarɛs] RZ. r.ż.

ambtenares forma żeńska od ambtenaar

Zobacz też ambtenaar

amb·te·naar <ambte|naren, ambtenaar|s> [ɑmtənar] RZ. r.m.

ambtenaar

Beamte(r) r.m.

bosbouwkundig ambtenaar

Forstbeamte(r)

burgerlijk [o. civiel ] ambtenaar

Zivilbeamte(r)

ambtenaar in vaste dienst

Beamte(r) auf Lebenszeit

ambtenaar in tijdelijke dienst

Beamte(r) auf Zeit

ambtenaar bij het Openbaar Ministerie

Beamte(r) bei der Staatsanwaltschaft

ambtenaar van de gerechtelijke politie

Kriminalbeamte(r)

rechterlijk ambtenaar

Gerichtsbeamte(r)

rechterlijk ambtenaar

Justizbeamte(r)

de rechtspositie van de ambtenaar

das Beamtenverhältnis

ambtenaar van de burgerlijke stand

Standesbeamte(r)

ambtenaar van de veiligheidsdienst

Sicherheitsbeamte(r)

re·ke·ning <rekening|en> [rekənɪŋ] RZ. r.ż.

1. rekening (nota):

rekening

Rechnung r.ż.

ober, mag ik de rekening?

Herr Ober, bitte zahlen!

iem de rekening (voor iets) presenteren przen.

jdm die Rechnung (für etw B. ) präsentieren

een rekening schrijven/afdoen

eine Rechnung ausstellen/bezahlen

een rekening schrijven/afdoen form.

eine Rechnung begleichen

een rekening voor voldaan tekenen

eine Rechnung quittieren

een rekening van 10 euro

eine Rechnung über 10 Euro

met iem een oude rekening vereffenen przen.

mit jdm eine alte Rechnung begleichen

2. rekening (staat met debet- en creditzijde):

rekening

Konto r.n.

een rekening bijhouden

ein Konto führen

in rekening brengen

in Rechnung stellen

op rekening kopen

auf Rechnung kaufen

op rekening van iem

auf jds Rechnung

iets op iems rekening schrijven przen.

jdm etw zur Last legen

een rekening openen

ein Konto eröffnen

dat is voor mijn rekening

das geht auf meine Rechnung

dat is voor mijn rekening przen.

das geht auf mein Konto

3. rekening (manier van rekenen):

rekening

Rechnung r.ż.

4. rekening (op kosten van de genoemde) + voor:

rekening

Rechnung r.ż.

voor eigen rekening

auf eigene Rechnung

voor rekening en risico van de ontvanger econ.

auf Rechnung und Gefahr des Empfängers

rekening houden met iets (erop bedacht zijn)

mit etw C. rechnen

rekening houden met iets (in aanmerking nemen)

etw berücksichtigen

rekening houden met iem

Rücksicht auf jdn nehmen

rekening houden met iem SPORT

mit jdm rechnen

rekening en verantwoording doen

Rechenschaft ablegen

rekening en verantwoording geven

einen Rechenschaftsbericht abgeben

re·ken·som <rekensom|men> [rekə(n)sɔm] RZ. r.ż.

rekensom

Rechenaufgabe r.ż.

het is een eenvoudig rekensommetje ook przen.

das kannst du dir an den fünf Fingern abzählen

re·ken·fout <rekenfout|en> [rekə(n)fɑut] RZ. r.ż.

rekenfout

Rechenfehler r.m.

min·na·res <minnares|sen> [mɪnarɛs] RZ. r.ż.

minnares forma żeńska od minnaar

Zobacz też minnaar

min·naar <minnaar|s, min|naren> [mɪnar] RZ. r.m.

minnaar

Liebhaber r.m.

een minnaar hebben

einen Geliebten haben