niemiecko » niderlandzki

ˈste·hen1 <stand, gestanden> [ˈʃteːən] CZ. cz. nieprzech.

Pokaż tabele koniugacji

4. stehen pot. (fertig sein):

stehen
klaar [o. af] zijn
stehen
rond zijn
das Haus steht
het huis is klaar

5. stehen pot. młodz. (von etw):

stehen
helemaal gek [o. kapot] zijn
ich stehe auf dich pot.
ik ben helemaal weg van jou

6. stehen pot.:

stehen
recht staan
stehen
stijf [o. geërigeerd] zijn

7. stehen CH:

stehen
gaan staan

ˈste·hen2 <stand, gestanden> [ˈʃteːən] CZ. cz. przech. (zur Verfügung stehen)

Pokaż tabele koniugacji

ˈste·hen3 <stand, gestanden> [ˈʃteːən] CZ. cz. zwr.

Pokaż tabele koniugacji

2. stehen pot. (sich verstehen):

stehen
staan
sich mit jdm gut stehen
op goede voet met iem staan

zu·ein·ˈan·der·ste·hen, zu·ein·an·der ˈste·hen CZ. cz. nieprzech.

Pokaż tabele koniugacji

Przykładowe zdania ze słowem steht's

das steht zur Debatte
dat staat ter discussie
etw steht im Blickfeld
iets staat in de (volle [o. algemene] ) belangstelling
wie geht(')s, wie steht's? pot.
hoe staat het leven?
er steht sich gut
hij is in goeden doen
es steht bei euch
het hangt van jullie af
ihre Heirat steht bevor
ze gaat binnenkort trouwen
das Haus steht
het huis is klaar
wie steht es? SPORT
hoe is de stand?
es steht zu befürchten, dass …
het is te vrezen [o. staat te duchten] dat …
dort steht Haus an Haus
daar staat het ene huis naast het andere
es steht auf der Kante przen.
het is een dubbeltje op zijn kant
er steht tief unter ihm przen.
hij staat ver beneden hem
dieser Anteil steht ihm zu
op dit aandeel heeft hij recht
da steht Haus neben Haus
daar staat het ene huis naast het andere
sein Sinn steht nach Höherem
hij heeft aspiraties
der Euro steht bei 0,90
de euro staat op 0,90
es steht gut für mich
het staat er voor mij goed voor
es steht in deinem Wille
jij hebt het in je macht

Przeszukaj słownik

niemiecki

Interfejs: Deutsch | English | Español | Italiano | Polski
Przeszukaj słowniki
Najbardziej popularne