Tłumaczenia dla hasła „Formerende“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

for·me·ren <formeerde, h. geformeerd> [fɔrmerə(n)] CZ. cz. przech.

1. formeren:

formeren (vormen, samenstellen)

bilden

formeren (opstellen)

formieren

een kabinet formeren

ein Kabinett bilden

2. formeren (scheppen):

formeren

erschaffen

3. formeren gesch.:

formeren

formieren

nor·me·ren <normeerde, h. genormeerd> [nɔrmerə(n)] CZ. cz. przech.

normeren

normieren

normeren

standardisieren

for·mu·le·ren <formuleerde, h. geformuleerd> [fɔrmylerə(n)] CZ. cz. przech.

formuleren

formulieren

formuleren (uitspreken)

artikulieren

iets kort (en raak) formuleren

etw auf eine einfache Formel bringen

in·for·me·ren² <informeerde, h. geïnformeerd> [ɪnfɔrmerə(n)] CZ. cz. przech.

informeren (inlichten)

informieren

informeren (op de hoogte brengen)

unterrichten

zij heeft zich over deze zaak goed geïnformeerd

sie hat sich gut über diese Sache informiert

stu·de·ren·de <studerende|n> [styderəndə] RZ. r.m. en r.ż.

studerende

Studierende(r) r.ż. (r.m.)

mar·me·ren [mɑrmərə(n)] PRZYM.

1. marmeren (van marmer):

marmeren

marmorn

het marmeren beeld

das Marmorbild

2. marmeren przen.:

marmeren

marmorn

marmeren

steinern

roe·pen·de <roepende|n> [rupəndə] RZ. r.m.

roepende

Rufer r.m.

een roepende in de woestijn przen.

ein Rufer in der Wüste

on·be·ken·de¹ <onbekende|n> [ɔmbəkɛndə] RZ. r.m. en r.ż. wisk.

onbekende

Unbekannte r.ż.

for·mat·te·ren <formatteerde, h. geformatteerd> [fɔrmɑterə(n)] CZ. cz. przech.

formatteren

formatieren

con·for·me·ren¹ <conformeerde, h. geconformeerd> [kɔnfɔrmerə(n)] CZ. cz. przech. (gelijkvormig maken)

conformeren

anpassen

verschillende zaken conformeren

verschiedene Sachen miteinander in Übereinstimmung bringen

for·mu·le·ring <formulering|en> [fɔrmylerɪŋ] RZ. r.ż.

1. formulering:

formulering (bewoordingen)

Formulierung r.ż.

formulering (versie van een tekst)

Fassung r.ż.

2. formulering (het onder woorden brengen):

formulering

Formulierung r.ż.