Tłumaczenia dla hasła „Geldsorgen“ w niderlandzko » niemiecki słowniku

(Przełącz na niemiecko » niderlandzki)

ge·bor·gen CZ.

geborgen → bergen

Zobacz też bergen

ber·gen <borg, h. geborgen> [bɛrɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. bergen (opbergen):

bergen

bergen

bergen

(auf)bewahren

de oogst bergen

die Ernte einbringen

2. bergen scheepv.:

bergen

bergen

3. bergen (opnemen):

bergen

unterbringen

bergen

aufnehmen

dat schip kan veel lading bergen

dieses Schiff kann viel laden

4. bergen (in veiligheid brengen):

bergen

bergen

bergen

retten

geld·soort <geldsoort|en> [ɣɛltsort] RZ. r.ż. fin.

geldsoort

Geldsorte r.ż.

be·zor·gen <bezorgde, h. bezorgd> [bəzɔrɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. bezorgen (verschaffen):

bezorgen

besorgen

bezorgen

verschaffen

bezorgen

beschaffen

2. bezorgen (veroorzaken):

bezorgen

bereiten

3. bezorgen:

bezorgen (afleveren: post, krant)

austragen

bezorgen (afleveren: goederen)

liefern

bezorgen (afleveren: post)

zustellen

geld·boe·te <geldboete|n, geldboete|s> [ɣɛldbutə] RZ. r.ż.

geldboete

Geldstrafe r.ż.

geldboete

Geldbuße r.ż.

ver·bor·gen¹ [vərbɔrɣə(n)] PRZYM.

verborgen

verborgen

verborgen

versteckt

een verborgen camera

eine versteckte Kamera

in het verborgen(e)

im Verborgenen

in het verborgen(e)

im Geheimen

in het verborgen(e)

insgeheim

in het verborgen(e)

heimlich

iets verborgen houden

etw geheim halten

verborgen werkloosheid

latente Arbeitslosigkeit r.ż.

ver·zor·gen <verzorgde, h. verzorgd> [vərzɔrɣə(n)] CZ. cz. przech.

1. verzorgen (zorgen voor):

verzorgen

versorgen

verzorgen

sorgen für

verzorgen

betreuen form.

kinderen verzorgen

Kinder betreuen

planten verzorgen

Pflanzen versorgen

een geheel verzorgde reis

Reise mit voller Verpflegung

een zieke verzorgen

einen Kranken pflegen

2. verzorgen (in goede staat houden):

verzorgen

pflegen

zich (goed) verzorgen

sich (gut) pflegen

geld·stuk <geldstuk|ken> [ɣɛltstʏk] RZ. r.n.

geldstuk

Geldstück r.n.

geldstuk

Münze r.ż.

geld·spe·cie RZ. r.ż.

geldspecie → geldsoort

Zobacz też geldsoort

geld·soort <geldsoort|en> [ɣɛltsort] RZ. r.ż. fin.

geldsoort

Geldsorte r.ż.

geld·schie·ter <geldschieter|s> [ɣɛltsxitər] RZ. r.m.

geldschieter

Geldgeber r.m.

geld·wolf <geld|wolven> [ɣɛltwɔlf] RZ. r.m.

hij is een echte geldwolf

für ihn zählt nur Geld

geld·ge·brek [ɣɛltxəbrɛk] RZ. r.n. geen l.mn.

geldgebrek

Geldmangel r.m.

van·mor·gen [vɑmɔrɣə(n)] PRZYSŁ.

vanmorgen (voor 10 uur)

heute Morgen

vanmorgen (na 10 uur)

heute Vormittag

geld·mid·de·len [ɣɛltmɪdələ(n)] RZ. l.mn.

1. geldmiddelen (inkomsten):

geldmiddelen

Geldmittel l.mn.

geldmiddelen

Finanzen l.mn.

2. geldmiddelen (toestand van de geldzaken):

geldmiddelen

Geldmittel l.mn.

geldmiddelen

Finanzen l.mn.